van de vermoeienis.
Een luid tamtamconcert wekte mij des morgens en riep de gemeente tot den kerkdienst. Daarna braken we op. Weer ging het steil bergop in den regen. Eerst toen we de waterscheiding achter ons hadden, waar het weêr ons had vergund, even in het Oosten en het Westen de zee te zien, klaarde de lucht op, en tegen den avond kwam een verwarmend zonnetje ons verkwikken. De meest uit het Oosten komende wolken ontladen zich op de oostkust, die dus zeer regenrijk is en een overmatig weelderigen plantengroei vertoont. De westelijke helling is veel droger, heeft groote grasvelden, minder dicht bosch, maar heeft toch water genoeg door den regen, die op de bergtoppen valt en door de vele beken. Hoewel het aan deze kust veel warmer is dan op de andere, toch is het klimaat als tropenklimaat daar bijna ideaal te noemen, vergeleken bij de zware, vochtige lucht aan den anderen kant, die zoo vermoeiend en verslappend werkt. Wij voelden ons daarom als in een ander land, toen we laat in den nacht na een langen marsch langs het strand ons naar het dorp voortsleepten.
Den volgenden dag had de daar gevestigde planter de vriendelijkheid, mij in zijn motorboot naar een zuidelijk gelegen punt aan de kust te varen, dat er van de zee uit imposant en woest uitzag. De bergen traden er tot aan het strand en vielen soms loodrecht in zee. Diepe, smalle dalen leidden uit zee rechtstreeks naar het binnenland, bijna tot in het hart van het schiereiland. In die dalen hingen zware nevels, ofschoon het een heldere dag was. Het leek wel, alsof in die nauwe kloven en afgesloten dalketels eeuwig een dreigende weerstoestand werd gebrouwen, die, als de spanning te groot werd, overkookte en zich in donkere nevels uit de dalen over de zee uitspreidde. Herhaaldelijk trof ons een ruwe windstoot en kletterde een regenbui op ons neer, tot we buiten de gevaarlijke z?ne waren. Dan lag alles weer in den helderen zonnegloed; de kust bood een schilderachtig, afwisselend schouwspel met de vele violette bergsilhouetten. Men zag alleen vlak oeverland aan de mondingen van de dalen, de delta van de woudbeken.
Op zoo'n kleine delta lag ons reisdoel, een zendingsdorp, en wij gingen aan land. Pas hadden we den voet op den wal gezet, of we bespeurden een zoo hevige aardbeving, dat we nauwelijks op de been konden blijven. De stoot duurde ongeveer dertig seconden; daarna hoorden we een dof gedonder en zagen, hoe langs de heele kust groote rotsmassa's in zee rolden. Het water spoot hoog op, en weldra hing een gele damp boven alles en hulde de omgeving in zware wolken. De stooten duurden nog in minder sterke mate den heelen nacht, waarbij we het neerstorten van de steenmassa's in het woud hoorden. Toch sliepen we niet slecht onder een waggelend dak.
Den volgenden dag lieten we ons in Woes door een aardig pottenbakstertje, een klein vrouwtje van niet meer dan 1344 millimeter, een kruik vormen. In circa tien minuten was die gevormd, zonder andere hulp dan van een vlakken bamboesplinter. Zonder een pottenbakkersschijf maakte ze de ronding zeer regelmatig en gaf aan het vaatwerk een bevalligen, haast klassieken vorm. Het groote aantal kleine menschen in het dorp was opvallend; maar in de gemengde bevolking van zulk een zendingsdorp kan men geen besluiten trekken over de oorspronkelijke bevolking. Toch is hoogst waarschijnlijk ook die klein van stuk geweest.
Ik had nauwelijks den tijd, de noodige metingen te doen, want we moesten spoedig terugkeeren. Van het schip uit konden we de verwoestingen door de aardbevingen beter waarnemen. De hellingen waren kaal geworden, en de zee was overdekt met hout en takken. Ook hadden we de onaangename sensatie, een stoot in de boot te voelen. Die begon plotseling te sidderen en te schudden, alsof een reuzenvuist ons schip heen en weer schudde, terwijl tegelijk weer puin en steenen in zee vielen. Langzamerhand gewenden we aan de bevingen, want ze duurden verscheiden weken en werden geleidelijk zwakker, meer horizontaal verloopend, zoodat men het gevoel had, alsof men op een groote schommel stond.
Het andere dorp, waar pottenbakkerij werd beoefend, Pespia, lag meer in het binnenland. Ik bezocht het den volgenden dag. Een marsch van drie uren door een goed beplant, schilderachtig dal bracht ons weer in een land van naakte heidenen, wat eigenlijk een verademing is na de afschuwelijke vuilheid van de kleeding der Christenen, en die naaktheid is stellig niet minder decent. Ook hier werden we vriendelijk ontvangen, en het hoofd ijlde gewillig weg naar de verspreide hutten, om de menschen voor den volgenden dag in zijn huis te ontbieden.
Ik kreeg daardoor een goede gelegenheid, een overzicht van de bevolking te krijgen. Ik liet weer een kruik maken, die hier naar een andere methode tot stand kwam dan op Woes. De pottenbakster bediende zich van een bamboecylinder als schijf.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.