in werking is, dan ziet men vuur en rook en
vlammen en warrelende kolommen opstijgen uit den vuurmuil van
vijftien honderd voet diameter; men ziet de schijnbaar als vuurvonken
opgeworpen lavabrokken in bogen neervallen; men hoort het geraas en
gerommel opkomen uit de diepten van het hart der aarde en de
omgeving sidderen onder de machtige mokerslagen van den god
Vulcaan, die met zijn trawanten daar den vuurhaard stookt.
Doorleef het nog eens in uwe herinnering, gij die het ook gevoeld en
ondervonden hebt; mededeeling door woorden aan anderen is
ondoenlijk.
Een koude wind komt opzetten, de wolken van Tosari hullen alles in
een sluier, geheimzinnig en zwaar: langzaam verlaten wij de plek, waar
de natuur haar wonderen wrocht. De Bromo is reeds onzichtbaar, de
doodsche vlakte ligt daar vaalgrauw in indrukwekkende majesteit, en in
galop voeren de paarden ons door de Zandzee wederom den
Moenggalpas op en terug naar het Sanatorium.
Daar liggen de golvende bergkammen en de ravijnen, daar blinken de
prachtige dessa's en in de verte schemert de vlakte en de zee. En ziet!
rijst daar niet in het allerverste Westen aan den lichten horizon
Ardjoeno's goddelijk lichaam in maagdelijk blauw omhoog, met een
blinkende glorie van witte, pure wolken om zijn statig hoofd? [1]
Heerscht in gewone tijden een doodsche stilte in en om de Zandzee,
anders is het wanneer het Bromo-offerfeest zal worden gevierd.
Op de nauwe bergpaden, die naar den Moenggalpas voeren, verdringt
zich dan de bont uitgedoste bevolking, gedeeltelijk gezeten op stevige
bergpaardjes met rinkelende bellen behangen, op weg naar den ouden
Wachter.
Reeds dagen te voren verzamelen zich de Tengger-bewoners in de
Zandzee en slaan daar een tijdelijke woning op, zoodat die zandvlakte
een kermisplaats zonder tenten gelijkt. Bij het ochtendgloren wordt dan
de aschkegel bestegen door duizenden lieden, voorafgegaan door
priesters, dragende offers bestaande uit rijst, klappers en pisang.
Ten opzichte van het brengen van levende offers zijn de tijden veel
veranderd. In de 18e eeuw werd eenmaal per jaar een jonge maagd, bij
het bergfeest, in den krater geworpen. Later, instede van de maagd, een
stokoude vrouw reeds met één voet in het graf. Eindelijk werden, en
maar gelukkig, dieren in plaats van menschen geofferd, en ook deze
hoe langer hoe minder groot en kostbaar. Van een koe kwam men tot
een kip. Schrijver dezes woonde het bij, dat men zelfs den kratergeest
de kip niet meer gunde; althans het beest werd, zorgvuldig aan een
touwtje gebonden, neergelaten en haastig weer opgehaald uit den
vuurmuil.
Andere tijden, andere zeden!
Schier onhoorbaar is de stilte van den nacht gekomen over het
wondervolle Tenggerland. In de helder verlichte zalen van het
Sanatorium vermaakt men zich met spel en opgewekt discours, en naar
buiten getreden, werpen wij een blik in de richting van het lage land in
de vlakte, zes duizend voet beneden ons.
Als een reusachtig mysterie donkert de omgeving tegen ons aan, diep
en zwaar. Hier en daar blinken lichten op uit de velden; één plek komt
helder uit, vermoedelijk een boschbrand. Daar in de verte wordt van
tijd tot tijd zichtbaar het vuur van Zwaantjes-droogte, een lichttoren
van de vierde orde.
Als een reusachtig oog blikt het licht over het water. Het schijnt ook
opwaarts te zien, als een symbool van hoop en vertrouwen.
Men voelt zich hier verheven boven het klein gedoe der wereld,
zwoegende beneden ons; de bergen stemmen tot weemoed en ernst,
maken den mensch beter, geschikter om te volvoeren de plichten, die
hem opgelegd zijn, de plichten waaraan wij ons niet kunnen onttrekken
zonder te kort te schieten in 't geen wij der gemeenschap verschuldigd
zijn.
Blitar, 1907.
AANTEEKENING
[1] Borel, "Een Droom."
Uitstapje naar Kopenhagen.
Wie de deensche hoofdstad gaat bezoeken, richte het zóó in, dat hij bij
nacht of ten minste bij avond de haven binnenvaart, want al is de
ligging van Kopenhagen uit een schoonheidsoogpunt te vergelijken met
die van Napels, Lissabon, Stockholm en Konstantinopel en dus ook bij
dag interessant en mooi, de nachtelijke binnenvaart is onvergetelijk. De
door de zee omspoelde stad heeft vóór alles het karakter van een
vesting, maar van een moderne vesting, welker wallen ver buiten liggen
in de zee als schier onneembare forten, in een krans den Sond
omgevend en dien naar het Zuiden en Oosten beschuttend.
De binnenkomende stoomboot gaat er tusschen door, en van alle forten
ziet men in het nachtelijke duister de schijnwerpers stralen, zoodat door
fonkelende stralenbundels geëffend, de weg open ligt door de tallooze
voor anker liggende schepen, de werven en de dag en nacht werkende
baggermachines. De haven getuigt van een druk handelsleven. De oude
vesting Driekronen, op welker wallen de kanonnen staan als wachters
der stad, is de grens tusschen de buiten- en de binnenhaven. In de eerste
gaan de schepen voor anker, die de Oostzeehavens bezoeken, in de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.