In en om Javas Paradijs | Page 6

A. Koorevaar
mededeeling door woorden aan anderen is ondoenlijk.
Een koude wind komt opzetten, de wolken van Tosari hullen alles in een sluier, geheimzinnig en zwaar: langzaam verlaten wij de plek, waar de natuur haar wonderen wrocht. De Bromo is reeds onzichtbaar, de doodsche vlakte ligt daar vaalgrauw in indrukwekkende majesteit, en in galop voeren de paarden ons door de Zandzee wederom den Moenggalpas op en terug naar het Sanatorium.
Daar liggen de golvende bergkammen en de ravijnen, daar blinken de prachtige dessa's en in de verte schemert de vlakte en de zee. En ziet! rijst daar niet in het allerverste Westen aan den lichten horizon Ardjoeno's goddelijk lichaam in maagdelijk blauw omhoog, met een blinkende glorie van witte, pure wolken om zijn statig hoofd? [1]
Heerscht in gewone tijden een doodsche stilte in en om de Zandzee, anders is het wanneer het Bromo-offerfeest zal worden gevierd.
Op de nauwe bergpaden, die naar den Moenggalpas voeren, verdringt zich dan de bont uitgedoste bevolking, gedeeltelijk gezeten op stevige bergpaardjes met rinkelende bellen behangen, op weg naar den ouden Wachter.
Reeds dagen te voren verzamelen zich de Tengger-bewoners in de Zandzee en slaan daar een tijdelijke woning op, zoodat die zandvlakte een kermisplaats zonder tenten gelijkt. Bij het ochtendgloren wordt dan de aschkegel bestegen door duizenden lieden, voorafgegaan door priesters, dragende offers bestaande uit rijst, klappers en pisang.
Ten opzichte van het brengen van levende offers zijn de tijden veel veranderd. In de 18e eeuw werd eenmaal per jaar een jonge maagd, bij het bergfeest, in den krater geworpen. Later, instede van de maagd, een stokoude vrouw reeds met één voet in het graf. Eindelijk werden, en maar gelukkig, dieren in plaats van menschen geofferd, en ook deze hoe langer hoe minder groot en kostbaar. Van een koe kwam men tot een kip. Schrijver dezes woonde het bij, dat men zelfs den kratergeest de kip niet meer gunde; althans het beest werd, zorgvuldig aan een touwtje gebonden, neergelaten en haastig weer opgehaald uit den vuurmuil.
Andere tijden, andere zeden!

Schier onhoorbaar is de stilte van den nacht gekomen over het wondervolle Tenggerland. In de helder verlichte zalen van het Sanatorium vermaakt men zich met spel en opgewekt discours, en naar buiten getreden, werpen wij een blik in de richting van het lage land in de vlakte, zes duizend voet beneden ons.
Als een reusachtig mysterie donkert de omgeving tegen ons aan, diep en zwaar. Hier en daar blinken lichten op uit de velden; één plek komt helder uit, vermoedelijk een boschbrand. Daar in de verte wordt van tijd tot tijd zichtbaar het vuur van Zwaantjes-droogte, een lichttoren van de vierde orde.
Als een reusachtig oog blikt het licht over het water. Het schijnt ook opwaarts te zien, als een symbool van hoop en vertrouwen.
Men voelt zich hier verheven boven het klein gedoe der wereld, zwoegende beneden ons; de bergen stemmen tot weemoed en ernst, maken den mensch beter, geschikter om te volvoeren de plichten, die hem opgelegd zijn, de plichten waaraan wij ons niet kunnen onttrekken zonder te kort te schieten in 't geen wij der gemeenschap verschuldigd zijn.
Blitar, 1907.

AANTEEKENING
[1] Borel, "Een Droom."

Uitstapje naar Kopenhagen.

Wie de deensche hoofdstad gaat bezoeken, richte het zóó in, dat hij bij nacht of ten minste bij avond de haven binnenvaart, want al is de ligging van Kopenhagen uit een schoonheidsoogpunt te vergelijken met die van Napels, Lissabon, Stockholm en Konstantinopel en dus ook bij dag interessant en mooi, de nachtelijke binnenvaart is onvergetelijk. De door de zee omspoelde stad heeft vóór alles het karakter van een vesting, maar van een moderne vesting, welker wallen ver buiten liggen in de zee als schier onneembare forten, in een krans den Sond omgevend en dien naar het Zuiden en Oosten beschuttend.
De binnenkomende stoomboot gaat er tusschen door, en van alle forten ziet men in het nachtelijke duister de schijnwerpers stralen, zoodat door fonkelende stralenbundels ge?ffend, de weg open ligt door de tallooze voor anker liggende schepen, de werven en de dag en nacht werkende baggermachines. De haven getuigt van een druk handelsleven. De oude vesting Driekronen, op welker wallen de kanonnen staan als wachters der stad, is de grens tusschen de buiten- en de binnenhaven. In de eerste gaan de schepen voor anker, die de Oostzeehavens bezoeken, in de laatste liggen de toeristenschepen, de pleiziervaartuigen en de kleine vaartuigen, door het land in het Westen en door een eiland in het Oosten voor wind en golfslag beschut.
De zee is de toonaangeefster in het kopenhaagsche leven. Slechts in een zeestad vindt men zulke kolossale handelshuizen als hier in het centrum der stad; slechts daar komt zulk een overvloed van producten der zee ter markt en is zoo'n levendigheid op de kanalen en in de grachten. Op de groote verkeerswegen, die van het station uit naar alle richtingen loopen is het een woeligheid zonder weerga, vooral op de zoogenaamde Str?get, een reeks van
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 11
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.