de wijzen des Talmuds haar noemen"...
Nu betrad ik ook hun Synagoge, in het hartje van de Jodenbuurt gebouwd. In den vroegen Vrijdagavond-schemer spoedden zich reeds de mannen de schuttenende poort door, dan het van stille huisgebouwtjes ommuurde pleintje over, traden het kerkgebouw binnen [2].
Weest gegroet! groeten zij met stille plechtige rompbuiging even bij het intreden van het afscheidende voorportaalhek, waar de synagogedienaar spiedend de bekende gezichten afleest.
...Hoe schoon zijn uwe tenten, o Jacob, uwe woningen, Isra?l!--zoo buigen ze.
En snel, met stil gebaar, haastig raakten zij de deurpost en brachten de vingers aan den mond ten kus.
In het murmelend gemompel van vele zachte stemmen schijnen de goud-glanzige kaarsvlammetjes, geplant in de ronde blakers op de banken, niet tot een stilstaande vlam te kunnen uitbranden. Zoo flakkert het zachtjens met gouden vlamscheutjes de heele groote ruimte door, een veld van geluwgouden lichttongetjes, die al maar bevend uit te branden staan op den bid-adem van al die murmelende stemmen.
Daarboven, met gouden flitsen en vlakken, flonkerend beschenen van het zacht-opdrijvende licht van beneden en van eigen kaarsenvracht, hangen de groote koperen luchterbollen met de kaarsarmen naar alle richtingen uitgewrongen. Vier groote kronen aan eindelooze stangen, die zwart zich verliezen naar het hemelende dakduister, rijen zich achter-een; tusschen de effen peilers, die het dak schragen en beneden als reuzig-massieve wachters staan, hangen de kleinere kronen.
En van al dat welig-gouden kaarslicht vlamt met zachten warm-gelen brand een koesterende straling uit, die zich strijkt in gulden glanzen de muren langs, zich schroeit met glimmers van goud om het houten lofwerk van kapiteel en over het snijwerk van de Mozeskast, de H��chal, eindelijk met stillen gloed van bevend vernis al die hoofden komt overschijnen, welke, lichte vlak tusschen zwart van hoed en jas, boven de donkere banken stippen.
Maar hoe het wazige gewijde kaarsenlicht als een stille vloed van goud schijnt uit te drijven naar de als verhoogde vloer opgebouwde bim��, die achter den ingang, aan de einding van het kerkschip, tegenover de Thorakast, zich vierkant omhoog blokt! Trappen voeren er heen, zwaar houten hek houdt het omsloten; op de vier hoeken, in groote koperen kandelaars, staan de hooge kaarsen stil te branden.
Het veel-vervige kleed, ����n warm-bonte kleurgroep in het effen van plechtigen kerkeenvoud, is met breede afhangplooien gespreid over den theb��.
En ervoor staat reeds de Gazan, alleen daar op den hoogen opbouw, achter den kleur-warmen sier van Oostersch kleed; en hij heel effen, wit-en-zwart, gansch gehuld in zijn talith, een vreemd-verhulde gedaante zoo, daar hoog en ver, en onkenbaar als mensch haast, alleen een smalle gelaatsstreep, bleek en donker even uit tusschen het gansch omwikkelde hoofd.
Met vlakke stem, zangerige priesterdreun, heeft hij het gebed ingezet, de vloeiend-rijende Hebreeuwsche klanken; dan, in haast onmerkbare omklanking, het koninklijk gebed:
A sua Majestade a Rainha des Pa?zes-Bainos, e seu Real consorte; a sua Majestade a Rainha Viuva, Madame sua Mai. Aos descendentes da Caza Real de Orange-Nassao; aos illustres membros que concorrem no governo destas terras e sos nobres e veneraveis senhores Burgamestre e Magistrados desta cidade de Amsterdam.
Uit de talith-plooien tasten zijn handen en bladeren in het Gebedenboek. En van ver gezien gaan zijn lippen, onder het gitzwarte baardje vrij geknipt, nu in vlugger prevelen mummelend op-en-neer; en dan in-eens met volle stem schalt het de ruimte door:
Mizmor Ledawied haboe l'Adonai ben�� Eliem haboe l'Adonai Kabod wa'oz. ............................
Een psalmgezang van David. Brengt den Eeuwige, gij zonen der machtigen brengt den Eeuwige roem en zegepraal! ............................
Na den psalm leest de Gazan een stuk met ongerythmeerd geluid; het is een onbegeleide wijze, die als een klagende berustende roep wordt ingezet, en aan het eind als met goddelijke vraag tot een galm uitschalt.
Zacht prevelen ruischt tegelijk van alle kanten uit. Dit is als een stille melodie; de lippen even openen zich tot eentonig gemompel, om snel de gedempte Hebreeuwsche woorden te laten verklanken; maar het rept zoo vlug en binnensmonds, dat het van allen tot een mummelend, mompelend gedreun wordt, als de verre fluister van de windzucht over den boschrug, als de eindelooze stem van de roerige branding op het strand. En maar even, dan hier dan daar, stoot er even iets harder een klank uit, als een niet bedwongen mee-aanroep tot den God, als een klemtoon op het woord van passie in de lange vraag om erbarming; maar dan dadelijk mummelen weer vlug en reppend de lippen, en de gonzende dreun van, al die ongevormde woordklanken voor-zich-uit zingbiddende menschen drijft als een stille gedragen ondertoon, waarop zich in beurtelings klagenden cadans, dan in aanroependen uitgalm, de zangstem van den Gazan steunt.
Lega dodi liekrat kalla Pen�� Sjabat nekabela Sjam��r wezag��r bediboer ��gad Hiesjmi'anoe El hamejoegad Adonai ��gad oesjm�� ��gad Lesjim oeltief��rith weliethila.
Welaan! mijn vriend, de bruid tegemoet getreden. Laten wij het vriendelijk aanzien van den Sabbath ontvangen!...
Lega dodi liekrat kalla Pen�� Sjabat nekabela ...
Het is Prinses Sabbath ter eer; en feestelijk en rein gekleed,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.