gratie van Quimperlé of de schilderachtigheid van Pont-Aven; maar in ernstige lijnen en donker groen zijn er de wegen en de dalen getrokken, alles uitloopend op het witte strand en de blauwe oneindigheid der zee.
De vrouwen van Fouesnant zijn mooi, evenals die van Pont-Aven, dat wil zeggen, ze zijn forsch en statig en soms vertoonen ze rijke kleedij, als de omstandigheden het zoo meebrengen. Haar gewoon costuum is maar eenvoudig; een rok, een boezelaar met banden en een lijfje, maar alles is met borduursel overladen, borduursel van goud en zilver en gekleurde zijde. Er bestaan van die costuums uit oude tijden, die ware meesterstukken zijn, en de vrouw, die ze draagt, schijnt een standbeeld, stijf en schitterend voor een processie naar buiten gekomen als een heiligenbeeld. Zij loopt dan ook met afgemeten schreden, in het volle besef harer gewichtigheid. Het mutsje met de linten ligt op het voorhoofd, de beide vleugels sluiten bij twee zijden van het gelaat aan. Dat laatste heeft mooie trekken, lange, zachte oogen, maar het is dikwijls mager met een langen neus en dan heeft het met den kleinen mond een uitdrukking van een listig muisje.
Van Fouesnant ga ik naar de Forêtkapel dichtbij, tusschen hooge boomen met een lijdensberg erbij, en dan naar Benodet.
Er was feest te Benodet op een Zondag. Gekleurde boezelaars kwamen uit alle holle wegen aanloopen. Kleine meisjes in lange jurken en met roode boezelaars als standbeelden in nissen zijn op het oog de aardigste oude vrouwtjes, die men zich kan denken. Zij vereenigen de grappige komiekheid van de jeugd, die zich voor 't eerst verkleedt, met die van kleine meisjes, die haar poppen dragen met de zorg van oplettende moedertjes. Achter haar loopen de vrouwen met haar klokrokken en de weinig lenige lijven, als uit hout in het corsage gesloten.
Het is een bewonderenswaardig land; men ziet er velden met tarwe en aardappelen, vlas en rogge en veel boomen als in een park of een boomgaard.
"Vroeger, toen wij Lotharingen nog hadden", zei de koetsier, die mij reed, "noemde men dat den tuin van Frankrijk. Nu is dit land hier zoo gelukkig".
Ik geloof, dat de koetsier Lorraine met Touraine verwart, dat wij nog altijd bezitten; maar ik help hem niet uit den droom. En deze streek is toch ook inderdaad een prachtige tuin.
Wij komen te Benodet. De kermis aan het water gelijkt op alle andere kermissen; maar men heeft er hier de zee bij met haar witte zeilen als achtergrond. Het spel met de stokken, het worstelen van den sterken man met den liefhebber, het zijn gewone kermisvermakelijkheden. Maar de liefhebber, een jonge boer, die gedronken heeft en niet weg wil, staat met open mond te wachten op een tweeden slag en geeft iets eigenaardigs aan de voorstelling.
Ook de vrouwen en meisjes van Fouesnant met de muizenprofielen en den kleinen mond, met de mutsjes boven op het hoofd, die heel wat donker haar onbedekt laten, zijn geen alledaagsche toeschouwsters en geven met de na?eve, gezonde en geamuseerde trekken aan alles een eigen karakter.
Anderen loopen ernstig rond, laten zich kijken meer dan zij rondzien. Dat zijn de schoonheden uit het land van Fouesnant met goudborduursel op hun jakjes. Daar zijn er twee, een met kastanjebruinen boezelaar, de ander met een bleek lilaschortje met bloemen erop; ze beslaan den geheelen weg en zijn breed en forsch in haar rijken tooi. En het geheele bretonsche land, alle typen dooreen, ziet men op een hoekje van het feestterrein vóór een tent, met dit opschrift: "Mevrouw Anézel, somnambule van den eersten rang, consulten over het verleden, het heden en de toekomst, voor civiele en militaire zaken, handelsaangelegenheden of liefde...."
Op den drempel verschijnt te midden van een troep Zigeuners de oostersche schoone, een mooi donker meisje met gekroesde haren, een koperkleurige gelaatskleur en brutale, fluweelen oogen. Zij loopt heen en weer met de handen in de zij, bewegelijk in haar lenige manieren tusschen dit stijve volkje van Bretagne. Ze staat stil, noodigt een boer binnen te treden in de tent en dringt bij hem aan met woord en gebaar en zachten drang. De vierkante boer met zijn ringbaardje om de kin blijft onverzettelijk, doof en stom, een schuine, wantrouwige beer, die een poesje ziet rondscharrelen.
Benodet ligt aan de rivier en aan de zee; de eerste is de Odet, die hier komt, na Quimper te zijn voorbijgestroomd en de baai van Benodet ligt wijd open naar de zee. De burgerij van Quimper komt hier uitspanning zoeken; er zijn veel mooie huizen midden in tuinen en een breed en veilig strand, waar de baders druk aan 't wandelen zijn. Plotseling wordt de lucht donker, het weêr verandert; blauwgrijs wordt het uitspansel en in den regen loop ik de Odet over.
Aan den anderen kant heeft men het land van Pont-Labbé en Penmarch, waar ik een bezoek zal brengen, vóór ik naar Quimper terugkeer.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.