moet nog worden nagegaan wanneer eigendomsrecht en overheidsrecht ophouden, (c. 9.)
Hierna volgt de uiteenzetting van de verplichting, die op anderen berust, tengevolge van het recht, dat wij hebben op iets. Wat is men ons verschuldigd? c. X is een tractaat over het restitueeren.
Na de verplichting van anderen tegenover ons als eigenaar van iets, volgt de verplichting, voortvloeiend uit beloften. Wat zijn beloften? (c. 11.) Wat is een contract? (c 12.) Welke kracht zet de eed bij aan beloften? (c. 13.) Iets speciaals komt weer bij dit alles als het personen betreft, die een souvereine macht bezitten. Hoever zijn dezen gehouden beloften na te komen. (c. 15.)
Overeenkomsten zijn verder van publieken of privaten aard, daarom dient de aandacht nog gevestigd te worden op de gevolgen van conventies tusschen volken of hunne hoofden. Hierbij sluit zich als van zelf een kapittel aan over de interpretatie, (c. 16.)
Behalve uit geoorloofde daden, n.l. doordat wij iets rechtens bezitten, of ons iets beloofd is, kunnen de verplichting van anderen tegenover ons of de rechten van ons tegenover anderen, voortvloeien uit ongeoorloofde daden, namelijk hierdoor dat een ander door zijn schuld ons een nadeel toebracht, (c. 17. § 1.) Nadeel is, dat wij minder hebben, dan wij moesten hebben, dan ons toekomt, hetzij ons iets toebehoort van nature òf door een verdrag òf door de wet.
De verplichting kan ten laatste nog voortvloeien, niet uit het natuurrecht, maar uit de positieve wet. (c. 18.) Zoo ontstaat door het volkenrecht, het ambassadenrecht, de verplichting de dooden te begraven, (c. 19.)
Een rechtvaardig oorlogsmotief is het herstellen van een geleden onrecht, maar ook die oorlog is geoorloofd, welke dient om te straffen voor een aangedaan onrecht, dat niet hersteld kan worden, en daarom geeft Grotius nu zijn theorie?n over het strafrecht, (c. 20. 21.)
Na de redenen, waarom men volgens recht een oorlog mag beginnen, bespreekt Grotius de redenen, die een oorlog wel niet rechtvaardig maken, maar hem een schijn van rechtvaardigheid geven. Hij weet goed, dat men ooit ten strijde gaat zonder zelfs een zweem van recht, maar hierover zal hij niet uitweiden. Men is dan te vergelijken met wilde dieren. Zij, die den oorlog beginnen, om er eenig voordeel mee te behalen, zijn roovers.
Wat men te doen heeft, in geval er twijfel komt, of een daad werkelijk oorlogsreden is of slechts schijnbaar, wordt aangegeven in c. 23. Dan volgt nog de vermaning, niet lichtvaardig den krijg aan te vangen ook al is men in zijn recht. (c 24.)
Een kwestie, met de voorgaande verband houdend, is deze: Hij, die persoonlijk onrecht leed, is bevoegd geweld te gebruiken; maar geldt dit ook voor een ander, mag een derde in de bres springen voor den verongelijkte? Grotius antwoordt bevestigend en voegt er bij, in hoeverre men daartoe verplicht is. (c. 25.)
Vervolgens wordt nog gevraagd, in hoeverre zij, die afhankelijk zijn van iemand, op eigen gezag geweld mogen gebruiken?
Het derde boek heeft ten doel aan te geven, wat men zoo al doen mag in den oorlog. Wat is geoorloofd door het natuurrecht? Hier wordt gehandeld over de neutraliteit der niet strijdenden, over bedrog en list, gebruikelijk tusschen oorlogvoerende partijen, alsmede over de leugen en of zij op zich zelf geoorloofd is. (l.3. c.1.) Een bijzondere opmerkzaamheid verdient vervolgens de vraag: Wat is toegestaan door het volkenrecht? De publieke oorlog n.l. is ofwel solemneel of niet solemneel. Het verschil ligt hierin, dat in den solemneelen is voldaan aan zekere voorwaarden, gesteld door het volkenrecht, hetwelk ook aan de strijdvoerende partijen in een solemneelen oorlog bepalingen voorschrijft. Een dier voorwaarden is, dat aan den solemneelen oorlog moet voorafgaan een oorlogsverklaring. Wat een oorlogsverklaring is, wordt uitgelegd en daarna wat het volkenrecht bepaalt omtrent het dooden van vijanden of het gebruik van ander lichamelijk geweld; omtrent het verwoesten en plunderen; het recht op veroverde zaken en personen; het postliminium, (c. 2:9.)
Het feit, dat het volkenrecht deze rechten erkent in een oorlog, die publiek en solemneel is, ook al is hij onrechtvaardig in geweten, geeft aanleiding tot de vraag, in hoeverre men gehouden is te restitueeren voor hetgeen verkregen of misdaan is in een onrechtvaardigen, ofschoon solemneelen oorlog. Verder, wijl het volkenrecht wel iets gerecht kan maken, maar niet alles; wijl het soms slechts een onstrafbaarheid verleent van slecht zijnde en slecht blijvende daden, geeft Grotius aan, welke maat volgens plicht en geweten in het gebruik dezer rechten is te houden, zelfs in een rechtvaardigen oorlog, (c. 10 enz.)
In den oorlog kan iets gedaan worden door de strijdende partijen, maar wijl in den publieken oorlog het heele volk in strijd is, kan er ook iets gedaan zijn door de afzonderlijke personen in qualitate qua. Wat is hierover te zeggen. (c. 18.) "Of 't geoorlooft zij particulierlijck den vijant schade te doen (§ 1.) Wat den genen die op haar eyghen kosten ten kryghe dienen ... nae de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.