Hoe ik een week te Fez doorbracht | Page 5

Jean Marlys
hij de thee voor mij bereid, heeft een paar piasters als fooi aangenomen, en is tegen tien uur uit het huis van zijn schoonvader gekomen met een bord van ge?mailleerd ijzer, waarop zijn ontbijt, dat hij gebruikte in een hoekje van den stal. Hij lijkt zoowat dertig jaar.
De vader wordt over het algemeen in oostersche gezinnen meer gevreesd dan bemind; een grijsaard heeft vaak kinderen van twee jaar en van veertig, oude en jonge vrouwen; de vrouw weet nooit, of ze niet zal worden weggezonden; ze heeft een meester, geen echtgenoot, zooals ook het kind een heer heeft, geen vader. Hoe men ook moge denken over deze overmaat van gezag, en al noemt men dien toestand onrechtvaardig en onzedelijk, het blijft waar, dat in gezinnen, die volgens den Koran leven, dit despotisme het element van duurzaamheid is, de kracht, die maakt dat, ondanks de ontbindende werking van de polygamie, de mohammedaansche maatschappij bestaan kan.
Sidi Mohammed vertelt mij, dat hij overeengekomen is met een Moorsche, dat ze mij te eten zal geven voor drie peseta's en 65 piasters per dag, haar loon erin begrepen; ze heeft, schijnt het, vier jaar lang voor een Italiaan gekookt. Ik veronderstel, dat zij eenvoudig een slavin van Sidi Mohammed is, die als logementhouder, restaurateur en philanthroop een middel heeft gevonden, om zijn beginselen met zijn belangen te vereenigen, en tevens den natuurlijken godsdienst en de algemeene broederschap met zijn semietische instincten, den handelsgeest en de zucht naar winst. Inderdaad worden mij de maaltijden rechtstreeks uit het huis van Sidi Mohammed bezorgd, gedragen door zijn schoonzoon, die mij bedient, de borden wascht en de kamer stoft met een ijver, die op een belooning wacht.
Als men van den daldrempel, waarop het Sultanspaleis, Fez-el-Djedid en de mellah liggen, naar Fez-el-Bali afdaalt, krijgt men den indruk, in onverwachte diepten van de een of andere kloof te komen, waar de huizen zich ophoopen en zoo dicht staan, dat ze haast de lucht verduisteren. De hoofdstraat, die men volgt, wringt zich langs de steile helling. De winkels en de menschenmassa worden al talrijker, en telkens weer hoort men den kreet: "Balak! Pas op!" Er gaat op zijn grooten muilezel met roode schabrak een ruiter voorbij, gehuld in een ha?k met zijden strepen of in een wapperenden burnoes, en veel kleine, vlugge ezeltjes onder zware lasten gebukt, zouden u kunnen plat drukken tegen een muur, als ge niet voorzichtig zijt. De menigte wordt zeer dicht, vooral op bepaalde uren in het hart van den bazar, bij Moelai Idriss en in de laantjes onder het traliewerk van wingerd en rieten vlechtwerk. Er is overal schaduw en beweging. Verdiepingen, die vooruitsteken in de straatjes en de hoogte der huizen, die zoo trachten te herwinnen, wat ze aan oppervlakte te kort komen in deze stad, tusschen de bergen ingesloten, maken, dat de zon nooit tot op den grond toe kan schijnen en dat een goed deel van haar licht onderweg hangen blijft. Wanneer men door de wijk der tuinen opgaat naar den kant van Bab-el-Hadid, lijkt het, of men uit een put komt.
Ik ben door den Bab-el-Hadid uit de stad gegaan en ben den weg ingeslagen, die te midden van hagen loopt door de groote tuinen, waar het water murmelt. Beekjes vormen watervallen onder het dichte loof van vijgeboomen en granaatappelboomen. Ik heb één ervan gevolgd langs een pad, dat mij bracht te midden van de tuinen; groote vakken, beplant met munt waarvan men als thee zooveel gebruik maakt, ruiken heerlijk, en de vijgen, de cactussen, het riet, de moerbeiboomen, de citroenen en granaatappelen zijn in zoo groote weelderigheid gegroeid, dat het soms een dicht kreupelbosch is geworden, vooral waar plotseling een kloof zich voordoet. De beek valt er in neer als een waterval, waar men niets van ziet, zoo verborgen is ze onder het gebladerte. Op den achtergrond maken de boomen te zamen een donkere afsluiting, waar men geen soorten in kan onderscheiden. En verder gaat het zoo tot aan de wadi, altijd dat donkere groen, waarin bijna tot aan den top verdwijnt het witte paleis van dien Engelschman, die ondernemend genoeg is geweest, om zich in Marokko te vestigen en er is geworden de ka?d Mac Lean. Daarachter rijst het groote gebergte, welks rossige wanden maar even bedekt zijn door olijvenbosschen en bespikkeld zijn met heiligdommen en graven. Welk een schoon land! Alles schijnt erop gemaakt, om er u gevangen te houden. De begrenzing door hooge bergen, zoo hoog, dat men niet gelooft er overheen te kunnen komen en zoo dichtbij, dat men alleen kan kijken naar wat in de onmiddellijke nabijheid is, geeft den indruk van opgeslotenheid, maar dan in een paradijs van licht en groen en water, waar men alles heeft, wat men wenschen kan.
Doch ik moet nog gaan door de kleine handelsstraten, die van de moskee-universiteit Karoeiyn leiden of van
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 20
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.