is, tenminste overal een
grondverfje heeft: het ruige is er af, tot zelfs in Barend, den tuinmansknecht,--en tot
Multatuli, die heel hoog liep met Blankaart.
Zooals reeds vermeld is werd BETJE in (1738) geboren, te _Vlissingen_; zij was de
dochter van JAN BEKKER en JOHANNA BONDRIE, een Vlaamsche. BETJE was van
haar geboorte af teer en prikkelbaar--ze werd begaafd en hartstochtelijk; leergierig was ze
en las vroeg boeken, die anderen pas veel later of nooit lezen.--Niet vrij te pleiten van
zekere koketterie liet ze het zoover komen, dat een zekere GARGON haar kon ontvoeren;
ze was toen pas zeventien jaar. Zij is er met den schrik afgekomen, ongedeert, zooals we
van Sara lezen, wie iets dergelijks overkomt. Opzettelijk historie heeft ze niet geschreven
in Sara, maar ongetwijfeld is die meneer R. wel een heugenis aan GARGON en SARA is
niet vreemd aan BETJE.
Ze schrijft haar boek ook ter waarschuwing voor jonge meisjes als Saartje; van _l'art
pour l'art_ had ze geen idee; ze onderwijst altijd, 't zij ze romans schrijft, of in
spectatoriale geschriften, als De Grijsaard, De Denker of De Borger. Die weekblaadjes
bleven na van Effen geregeld, en telkens weer onder andere titels verschijnen.
Na dit voorval met GARGON had BETJE in Vlissingen en in het ouderlijk huis geen
leven. Haar broer LAURENS--die iets had van broeder BENJAMIN --maakt haar 't leven
zuur. Tijdelijk vindt ze een onderkomen bij den Amsterdamschen advocaat
NOORDKERK, die haar wist te kalmeeren. Maar ze moest weer terug naar Vlissingen.
Het was een uitkomst voor haar, toen ze door dominee ADRIAAN WOLFF, met wien ze
door haar geschriften kennis had gemaakt, altijd schriftelijk alleen, ten huwelijk werd
gevraagd. Dat ging vlug in zijn werk: den 9den October kwam WOLFF in Vlissingen,
den 23sten ondertrouwden ze, (1759).
WOLFF was in (1707) geboren, dus 31 jaar ouder dan de vroolijke levenslustige BETJE.
Hij was sinds (1730) dominee in de Beemster en weduwnaar van WILHELMINE
KAYZER; hij was een geleerd, zelfs dichterlijk, en een hoogstachtenswaardig man, met
een ruime wereldbeschouwing.
De eerste huwelijksjaren waren echter niet gelukkig: Betje koketteerde wat met dominee
AMIJS. Wolff leed, als altijd ouwe mannen van jonge vrouwtjes, aan jaloezie--en Betje
maakte 't wel wat bont. Na (1770) echter wordt het beter: Betje wordt wat stemmiger,
heeft haar verkeerdheid leeren inzien en leert haar man waardeeren. In (1772) treedt
WOLFF zelfs openlijk op om zijn vrouw te verdedigen. En dat was noodig, want Betje
had door haar vinnige en zeer vrijzinnige geschriften vrijwat vijanden en belasteraars.
Tot haar bestrijdsters behoorde ook AAGJE DEKEN, die zich zeer ongunstig over Betje
had uitgelaten. Ze leerden elkaar kennen bij den Amsterdamschen fabrikant GRAVE, in
(1776)--en die persoonlijke kennismaking leidde tot ideale vriendschap--waar Betje zoo
mee dweepte--vriendschap tot aan hun dood: (1804). Kort na elkaar overleden ze.
AAGJE was een boerenmeisje, opgevoed in het Weeshuis "De Oranje-appel" te
Amsterdam. In (1767) was ze gezelschapsjuffrouw geworden bij de weduwe BOSCH,
wier dochter MARIA dichteres was--en ziekelijk. Maria overleed echter al in (1773) en in
(1775) gaf AAGJE hun werk uit onder den titel van Stichtelijke Gedichten. Aagje was
zeer ernstig en deftig. Men zal haar in Sara Burgerhart gemakkelijk herkennen in ANNA
WILLIS.
In (1777) overleed dominee WOLFF, die in de Beemster zijn aspergebedden had
aangelegd. De man was, als Dominee SMIT in Sara Burgerhart, veel te verdraagzaam en
te ruim van blik om opgang te maken. En toen gingen BETJE en AAGJE samenwonen en
samenwerken.
Eerst vestigden ze zich in De Rijp, waar ze woonden tot (1781); toen verhuisden ze naar
Beverwijk, waar Aagje het buitentje Lommerlust geërfd had. Tegenwoordig is dat de
pastorie der R.C. kerk.
Daar hebben ze gewoond--Sara Burgerhart is er geschreven in het beroemde
Koepeltje--tot (1788). Toen kwamen de Pruisen in het land, bij welke gelegenheid
BILDERDIJK zich verdienstelijk hoopte te maken, en de dames weken met tal van
patriotten naar het buitenland, want ze waren patriotisch gezind.
Ze trokken naar Trévoux in Bourgondië en hebben daar gewoond tot (1795), toen het den
patriotten beter ging. Intusschen waren ze wel wat genezen van hun vrijheidsroes: 't had
maar weinig gescheeld, of BETJE zelf was op de guillotine terechtgesteld.--Ze vestigden
zich in Den Haag en daar zijn ze blijven wonen. Ze hadden het maar armpjes: hun
kapitaaltje hadden ze toevertrouwd aan een Haarlemsch notaris en die had het zoek
gemaakt.--Ze moesten nu weer vertalen, dat "ze kikhalsden" schreef BETJE. Wel hielpen
de oude vrienden haar: LOOSJES en VOLLENHOVEN; ze kregen nieuwe in VAN
HALL en VAN DER PALM; ze raakten heel intiem met mevrouw OVERDORP—POST,
ELISABETH-MARIA, maar ze waren erg "eergierig" en men moest het, als VAN HALL,
heel kiesch aanleggen om hen te ondersteunen.
Ze werden ziekelijk: AAGJE leed aan jicht, BETJE aan kramp. De goeie tijden waren
voorbij--voor Willem Leevend hadden ze _6000 gld_. honorarium ontvangen; Cornelia
Wildschut bracht minder op.
De
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.