is zelfontwikkeling, zooveel mogelijk zichzelve te zijn; daarvoor bestaat men. Tegenwoordig zijn de menschen bang voor zichzelven. Zij hebben den hoogsten plicht vergeten, den plicht jegens zichzelven. O ja, zij zijn barmhartig genoeg. Zij voeden de hongerigen en kleeden de bedelaars. Maar hun eigen zielen verhongeren en zijn naakt. Er is geen moed meer in ons geslacht. Misschien hebben we dien ook nooit gehad. Vrees voor de menschen; de bazis van alle moraliteit; vrees voor God: het geheim van den godsdienst--zijn de twee dingen, die ons regeeren. En toch ...
--Draai je hoofd een beetje meer naar rechts Dorian, zei de schilder, verdiept in zijn werk, zich slechts bewust, dat over Dorian's gelaat eene uitdrukking kwam, die hij daar nooit te voren gezien had.
--En toch--ging Lord Henry voort met zijne zachte stem vol muziek, en met die bevallige wuiving van hand, die zoo karakteristiek in hem was, al van Eton af--toch geloof ik, dat als iemand eens zijn leven geheel en volkomen wou leven, als hij oor gaf aan ieder gevoel, uiting aan iedere gedachte, werkelijkheid aan iederen droom--de wereld een frissche wind van genot over zich zou voelen waaien en wij al onze middeneeuwsche ziekelijkheden zouden vergeten om terug te keeren tot het Helleensche ideaal of ... misschien tot iets mooiers, rijkers, dan het Helleensche ideaal. Maar de moedigste van ons is bang voor zichzelven. Het aan banden leggen van den wilde in ons wordt ons tragisch door een zelfontzegging, die het leven verbittert. Wij worden gestraft voor onze zelfmartelingen. Iedere impulsie, die wij trachten te smoren, kankert voort in onzen geest en vergiftigt ons. Het vleesch zondigt eens en dan is het gedaan, want actie is een soort van reiniging. Daarna blijft er niets over dan de herinnering aan een genot of de weelde van een verdriet. De eenige manier om aan een verleiding te ontkomen, is er aan toe te geven. Strijd er tegen en je ziel krijgt een ziekelijk verlangen naar de dingen, die ze zich ontzegd heeft, een wensch naar alles, wat onze slechte wetten slecht en onredelijk hebben gemaakt. Men zegt, dat de groote wereld- gebeurtenissen plaats grijpen in de hersens van de menschen. Het is ook in die zelfde hersens, en ook alleen daarin, dat de groote zonden van de wereld gebeuren. Uzelf, Mr. Gray, met uw jonge jeugd, uzelf heeft al passies gekend, die u angst hebben aangejaagd, gedachten, die u schrik gaven; droomen, als u sliep, en droomen, als u wakker was en waaraan de herinnering alleen u doet blozen ...
--Schei uit! stamelde Dorian Gray, schei uit! U overstelpt me. Ik weet niets te zeggen. Er is een antwoord op alles wat u gezegd heeft, maar ik kan het niet vinden. Spreek niet. Laat mij denken. Of neen, laat ik liever niet nadenken ...
Lang stond hij daar, bewegingloos, de lippen half open, de oogen vreemd glanzend. Hij was zich flauw bewust, dat geheel nieuwe invloeden in hem werkten. Toch scheen het hem of alles waarlijk uit hemzelven kwam. De enkele woorden, die Basils vriend tot hem gezegd had,--woorden, bij toeval geuit, grillige paradoxen--ze hadden eene geheime snaar geraakt, die nooit te voren beroerd was geworden ...
Muziek had dien zelfden invloed op hem. Muziek had reeds dikwijls hem zoo getroffen. Maar muziek kon niet spreken. Ze schept niet een nieuwe wereld, maar een nieuwe chaos in ons. Maar woorden! Woorden! Hoe vreeselijk waren ze! Hoe klaar, hoe vol van het leven, hoe wreed! Men kon ze niet ontvluchten. En toch, wat subtiele tooverkracht school in ze! Ze schenen een plastischen vorm aan vormlooze dingen te geven, en een geluid te bezitten, even zacht als van een viool. Louter woorden! Bestond er iets reeelers dan woorden?
Ja, er waren dingen, die hij als jongen nooit begrepen had. Hij begreep ze nu! Het leven schitterde eensklaps als purper om hem heen. Het was hem of hij midden door vuur liep. Waarom had hij het nooit te voren gevoeld ...!
Lord Henry bestudeerde hem met een fijnen glimlach. Hij wist op het juiste psychologische moment te zwijgen. Zijn studie interesseerde hem. Hij was getroffen door de plotselinge uitwerking zijner woorden, en, zich een boek herinnerend, dat hij op zijn zestiende jaar gelezen had--een boek, dat hem veel geopenbaard had,--vroeg hij zich af of Dorian Gray nu een dergelijk oogenblik doorleefde. Hij had een enkele pijl afgeschoten. Had die getroffen?
Hallward schilderde voort met de breede, krachtige streek, die hem eigen was, fijn en delicaat van toets, de streek, die men te danken heeft aan kracht. Hij merkte de stilte niet op.
--Basil, ik ben moe van dat staan, riep Dorian Gray eensklaps uit. Ik kan niet meer, ik ga wat in den tuin zitten. Het is hier om te stikken.
--Arme jongen, het spijt me. Als ik aan het werk ben, denk ik aan niets anders. Maar je hebt nooit beter
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.