Het leven van Rozeke van Dalen, deel 1 | Page 9

Cyriel Buysse
zachte leeuwerikjes
onverpoosd te orgelen, in de ijle, teere, wazig-blauw geworden lucht. 't
Was als een aanhoudende melodie zonder begin en zonder eind, als de
rythme zelf van de ontwakende natuur. En alles om hen heen kreeg nu

ook meer en meer zijn vaste vorm en kleur: het vlas waarin zij
zwoegden lag scheef en schots geslagen door de laatste
zomer-onweersregens, als een reusachtige vacht van levende,
ongekamde, geel-groene borstelharen; de blonde korenakkers er
omheen bogen hun rijpende halmen naar den grond; de
aardappel-landen lagen somber-groen, met al de rechtopstaande witte
trosjes van hun bloeisel als zoovele zilverwit brandende kaarsjes; de
nog grijs-groene haver trilde door al haar miljoenen bepareldauwde
klokjes, en de bloeiende klavervelden vlamden alom als paarse en roze,
plat ten gronde uitgestrekte vlaggen, tusschen die schitterweelde van
smaragd en goud. Aan den einder, boven de kruinen van de verre vage
boomen, verrees de zon in een chaos van oranje en grijze wolken, als
een boudeerende godheid, als een groot en machtig wonder, dat zich
ongenaakbaar achter nevelen verborgen houdt. 't Begon reeds benauwd
warm te worden.
"Onweer of regen van doage!" voorspelde de Krommen Bulcke, even
opkijkend en blazend.
"Onweer in ou broek!" spotte Vaprijsken. En allen moesten
schaterlachen.
Op het veld, langs de eenzame wegen, begon langzamerhand leven en
beweging te komen. Karren dokkerden in de verte, hanen kraaiden
overal, roepstemmen galmden. Onzichtbare maaiers waren ergens aan
het werk en in de ijle, stille lucht, hoorde men af en toe de zeisen
slijpen. Heel in 't verschiet roffelde dof een trein, met rythmisch
zuchten van stoom en lange nadreuning over metalen brug.
"Hoe loate zoe 't al wel zijn?" vroeg eensklaps een der mannen. En als
een antwoord begon het juist op den kerktoren te slaan en zij telden vier
langzame slagen. Vier uur; 't was volop dag. Zij keken om naar het
reeds afgelegde werk en voelden zich tevreden. Met nieuwen moed
bukten, rukten, bonden zij, al pratend en zingend. De schrille
neusstemmen der vrouwen galmden in fausset-klank tusschen 't zacht
en puur gekweel der leeuwerikjes; de zware keelstemmen der mannen
bromden mee in ondertoon. Een hondenkar bespannen met vier groote
honden kwam ratelend in wilden ren en woest geblaf over den

steenweg aangereden, en in de verte, tusschen de boomen der oprijlaan,
zagen de slijters boer Kneuvels met twee versche flesschen jenever
aankomen. Zij juichten hem met rauw geschreeuw van verre te gemoet,
zwaaiend met hun petten en hun handen....
* * * * *
De leeuwerikjes hadden al een tijd als dol gezongen, en het was zeven
uur en de grootste helft van den vlasgaard was uitgerukt en lag in
geelgroene bundels verspreid over het plat-getrapt veld, toen de lucht,
die sinds een poos steeds grijzer en somberder werd, plotseling in een
overweldigende, lauwe regenbui losbarstte. Het duurde niet lang, maar
zij konden nergens schuilen, en in enkele minuten waren zij allen
doornat. De druipende mannen zagen er uit als uit het water gehaalde
honden, en de vrouwen zaten allen "in de zij" gestoken, zooals ze 't
schaterlachend noemden: al hun kleeren plakkend om het lijf gegoten,
met natten weerglans als van fijn-glimmende zijde.
"Kijk ne kier! Kijk ne kier! 'k zit in de zijë en 'k droage ne sleep!"
giegelde Irma Pese, met doorgezakte knieën en wringingen van heel het
lijf haar morsigen rok over het veld heen en weer dweilend. Maar de
mannen keken minder naar haar rok dan naar haar bovenlijf en dijen,
waar de volle vormen zóó rond afgegoten waren, dat het alles
meehuppelde en trilde in de dolheid van haar wispelturige bewegingen.
Drieske Nijpers en de Seissekoker staakten alle twee het werk om haar
met begeerig- glinsterende oogen aan te kijken, en plotseling vloog de
Seissekoker als gek op haar af, greep haar met zijn beide armen in het
middel dat zij er bijna van omsloeg, en drukte haar een
hartstochtelijk-wilden zoen op den mond. Zij worstelde zich giegelend
los en sloeg hem zonder boosheid van zich af; en allen schaterden en
gilden om het meest, terwijl ieder van de mannen nu op een der meisjes
afvloog. Het vocht en schreeuwde en schaterde even alles door elkaar,
enkele vrouwen boos, de meeste jolig, als een wilde bende uitgelaten
jonge dieren. Zelfs de oude Krommen Bulcke wilde meedoen, en vloog
waggelend op zijn scheeve beenen naar de oude Sieska toe, de eenige
werkelijk booze, die hem met een ruwen vuistslag van zich afweerde;
maar wat hen allen bij het eindigen der dolle pret nog 't meest deed

lachen, was het vreemd gezicht van Alfons en van Rozeke, die als 't
ware aaneengebonden nog steeds in elkanders armen stonden, nadat al
de anderen elkaar reeds hadden losgelaten. Bij 't eerste sein der wilde
uitspatting was hij recht op haar afgesneld, zoodat geen ander haar kon
nemen, en daar stond hij nog zooals hij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 65
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.