Het Vatikaan | Page 9

Not Available
hand
van fra Angelico, den engel van Fiesole; ook zij werden mede naar Frankrijk gevoerd, en
in den Louvre opgehangen, waar ze waarschijnlijk louter als curiositeiten uit een
half-barbaarschen tijd werden beschouwd.--De fraaie predella der _Wonderen van
Sint-Hyacinthus_, vol van rijke kostumes, van sierlijke gebouwen, van leven en
beweging, wordt gezegd afkomstig te zijn van Benozzo Gozzoli, den leerling van fra
Angelico; het komt mij waarschijnlijker voor, dat het stuk vervaardigd is door Francesco
di Giorgio, een bij ons onbekend schilder uit de school van Siëna, die in 1524 stierf, en
van wien men te Siëna nog enkele stukken ziet.--Zie hier een dooden Christus van
Crivelli, den Venetiaan uit de middeleeuwen; ook hij reeds uitmuntende door zijn
koloriet, maar te zeer op beweging gesteld in een tijd, toen men te Venetië nog niet goed
kon teekenen.--Welk een onderscheid tusschen deze naïeve voorstellingen, waar de diep
gevoelde uitdrukking dikwerf zondigt door overdrijving, en deze grisailles, zoo zuiver
van stijl, zoo vol bevalligheid, waarin Raphaël de christelijke deugden symbolisch heeft
afgebeeld; deze meesterstukjes zijn door de gravure tamelijk algemeen bekend. Vergeten
wij ook niet, in deze zaal een oogenblik te toeven voor een _Sint-Hieronymus_, niet meer
dan eene vluchtige schets, maar van de hand van Leonard da Vinci, wiens werk ge zoo
zelden het geluk hebt te zien. Omtrent deze schilderij verhaalt men eene zonderlinge
anecdote. De kardinaal Fesch, de oom van Napoleon I, zou de onderste helft van dit
paneel, dat blijkbaar in twee stukken is gebroken, onder een hoop oude vodden hebben

gevonden. Eenige jaren later ontdekte hij toevallig de wederhelft van het paneel, waarop
het hoofd en het bovenlijf waren geteekend: de schoenmaker van den kardinaal had die
plank onder aan een zitbankje gespijkerd; de beide stukken pasten juist op elkander.
Wij gaan een paar doeken voorbij, waarop wij nader terugkomen en spoeden ons naar de
derde zaal, waar onze aandacht wel in de eerste plaats getrokken wordt door een prachtig
portret van Titiaan, een doge voorstellende. Vlak daarbij hangt een ander voortreffelijk
stuk, dat in der tijd mede naar Parijs werd gevoerd en in 1816 teruggegeven: de
Opstanding, van Perugino. In den jongsten der wachthoudende soldaten, die bij het graf
in slaap zijn gevallen, herkent ge het portret van den jeugdigen Raphaël, 's meesters
leerling: eene bijzonderheid, die, ten onrechte trouwens, tot het vermoeden aanleiding
heeft gegeven, dat Raphaël zelf aan deze schilderij had medegearbeid. Het stuk is, in
meer dan een opzicht, zeer belangwekkend. Een der soldaten die getuigen zijn van de
Verrijzenis des Heeren, stelt den schilder zelf voor: merkwaardig is de uitdrukking van
dat strakke, onheilspellende gelaat, van den duisteren, wantrouwenden blik, onafgewend
op den zegepralenden Christus gericht: uit die trekken, uit dien blik spreekt twijfel,
bijkans een verwijt.... Men weet, dat de groote kunstenaar, na den droevigen dood van
zijn vriend Savonarola, tot eene sombere twijfelmoedigheid, welhaast tot een soort van
stomme wanhoop verviel.
De nauwe verwantschap van Raphaël, bepaaldelijk in het begin zijner loopbaan, met zijn
leermeester, blijkt treffend in de Kroning der Madonna, die Raphaël, in 1592, voor de
Benediktijnen van Perugia schilderde. Het is een Perugino, maar zonder dorheid; het is
dezelfde naïeveteit, maar hier veredeld door een instinktmatig gevoel voor stijl; reeds in
dit jongelingswerk herkent gij een streven, dat hooger reikt dan waarvan Perugino zich
bewust was. Dit neemt niet weg, dat de schilderij van dezen laatste, de heilige maagd op
den troon omringd door vier biddende heiligen, met meer recht aanspraak mag maken op
den naam van meesterstuk: hier ziet ge voor u het werk van den tot rijpheid gekomen
man, die over alle hem ten dienste staande middelen beschikt, om zijne gedachte volledig
weer te geven. Dit stuk, een der beste werken van Perugino, is misschien het schoonste en
volkomenste gewrocht der kunst, vóór het schitterend tijdvak van de twee groote
meesters der Renaissance.
Hoe triviaal schijnt, nevens deze naïeve mystieke scheppingen, die _Piëta_ van
Caravaggio; hoe koud en dood en onharmonisch van kleur, die marteldood van Sint
Erasmus, een van de kolossale vergissingen van Poussin, wiens talent wel het minst voor
de behandeling van dergelijke onderwerpen geschikt was.--Merkwaardig, vooral uit een
historisch oogpunt, is de fresko van Melozzo van Forli, die door Leo XII uit de
bibliotheek naar de loges en vervolgens van den muur op doek werd overgebracht. Het
stuk stelt Sixtus IV voor, zijn bibliothekaris platina ontvangende; het geeft ons de
origineele portretten van Girolamo Riario, heer van Porli van Jan De la Rovère, van
Bartolommeo Sacchi, bijgenaamd Platina, den schrijver van de _Geschiedenis der
Pausen_; van paus Sixtus IV, en van diens beide neven, de kardinalen Pieter Riario en
Juliaan De la Rovère: de eerste bekend wegens zijne verkwistende levenswijze en jong
gestorven; de tweede, beroemd als paus Julius II. Deze figuren zijn met meesterhand
geteekend; ge herkent daarin het talent van een kunstenaar,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 40
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.