regel ligt de Tijger dan in zijn schuilhoek, dan verbergt hij zich voor de zonnestralen, dan slaapt hij.
"De volle middag is in Indi? het beeld van den dood--de nacht van kalme beweging en levende rust. Altijd hoort gij iets. Nu eens oefenen talrijke nachtinsecten onvermoeid hunne geluidorganen, dan weer zingen ontelbare Krekels, in de struiken verspreid, op schelle tonen een avondzang--dan belasten honderden Padden en Kikvorschen zich met de baspartij--nu en dan mengt zich het eentonig geschreeuw van de Gekko's er tusschen, die het rieten dak onzer hut bewonen.
"Maar ziet--daar wordt plotseling dit gansche orkest overschreeuwd door een klagend gehuil, al sneller en scherper, al snijdender en harder. Wij vlogen naar buiten, om te onderzoeken wat het was. Het geraas hield aan, maar bleek nu op een aanmerkelijken afstand, diep in het woud zijn oorsprong te nemen. De Javanen die ons vergezelden, ontvouwden ons de reden. 't Was het angstgeschreeuw der Apen, die deze bosschen bewonen. Wanneer een talrijke groep in die, dikwijls honderd voet hooge kruinen der boomen zich gerust aan den slaap heeft overgegeven, dan nadert een groote Gestreepte Tijger en vlijt zich aan den voet neer.
"Nauwelijks heeft een der bevolking in de takken het monster opgemerkt, of de schrik perst hem een klagend gehuil af. Alle ontwaken--alle zien den Koning der verschrikking beneden--alle schreeuwen en alleen de tegenwoordigheid van dat vreeselijke dier jaagt hun zulk een doodsangst aan, dat zij geheel verbijsterd, op en door elkander van tak tot tak springen en, onder huilen en jammeren, den een den ander verdringen. Ondertusschen blijft de Tijger stil en rustig liggen--maar onbewegelijk fonkelen zijne oogen de arme Apen aan totdat er eindelijk een in de verwarring en het rumoer naar beneden valt, die dan gegrepen en verslonden wordt.
"De wilde Stier is een der schoonste dieren van Java's wildernissen. Ook op hem aast de Tijger, maar hij treedt hem niet tegen in een open ridderlijken kamp; hij bespiedt zijne gangen, wacht hem af in een hinderlaag, en bespringt hem verraderlijk. Daar ligt de moordenaar op de loer in de dichte struiken; hij weet, dat hij zijn prooi weldra zal zien, want het malsche gras heeft den Stier reeds menigen nacht herwaarts gelokt. Daar nadert eindelijk het trotsche, fraai geteekende, met sierlijke hoornen gekroonde dier. Rustig, van geen gevaar bewust, voor geen gevaar bevreesd, omdat het de kracht van zijne spieren en kop en hoornen kent, geniet het de geurige kruiden, door den dauw van den nacht besproeid.
"De Tijger ligt onbeweeglijk, hij verroert zich niet, hij houdt zijn adem in, hij wacht--de Stier komt al grazende dichter bij--nog een kleine wending en de gelegenheid zal gunstig zijn--en nu--slechts ����n enkele sprong--en de Tijger zit zijn prooi op den rug--hij heeft hem zijne klauwen in de breede borst geslagen--hij heeft hem de slagtanden in den korten, rimpeligen nek gezet--een vreeselijk gebrul weergalmt in den nacht en weerkaatst door het gebergte--de Stier ijlt, woedend van pijn, in 't dichtst van het woud, maar de Tijger blijft in dezelfde houding--de Stier slaat in razernij de horens tegen de stammen der boomen, de Tijger verroert zich niet--de smarten doen den Stier al harder en harder voortijlen, de Tijger drijft zijne tanden en klauwen al dieper en dieper in het vleesch--de Stier werpt zich op den grond, wentelt zich om, de Tijger laat los, doet een enkelen sprong, zet de tanden in den strot van zijn slachtoffer--en weldra blaast het rochelend den laatsten adem uit."
Behalve in de dsjungels ontmoet men den Tijger in groote, hoogstammige bosschen tot op een bepaalde hoogte boven den zeespiegel. Tot in de hooglanden en hooge gebergten van Azi? dringt hij niet door, en zelfs in de zuidelijke gedeelten van den Himalaja wordt hij slechts nu en dan tot op een hoogte van ongeveer 2000 M. aangetroffen. Bij voorkeur houdt hij zich op in de rietvelden aan de rivieroevers, in ondoordringbare bamboesbosschen en op andere dicht begroeide plaatsen; ook vindt men hem dikwijls te midden van bouwvallen; niet zelden wordt hij op den kap van half verweerde muren en op tempels in liggende houding gezien, soms zelfs drie of vier tegelijk. Bijzonder merkwaardig en, volgens alle berichtgevers, sterker dan bij andere dieren is zijn voorliefde voor vast bepaalde lig- en schuilplaatsen; met groote nauwgezetheid trekt hij altoos en overal naar dezelfde plaatsen terug, al zijn er ook even geschikte in de onmiddellijke nabijheid te vinden. "Het eerste het beste, met lang gras of riet begroeide plekje aan een rivieroever of moerasrand," schrijft Blanford, "de een of andere dichte opeenhooping van tamarisken of eugeni?n in een uitgedroogd rivierbed, dat een dozijn andere, oogenschijnlijk volkomen gelijke kreupelboschjes bevat, een bepaalde hoop rotsblokken, de uitverkorene van honderd soortgelijke op dezelfde heuvelhelling, herbergt jaar in jaar uit denzelfden Tijger. Wanneer bij geval de vaste bewoner van dit plekje door een jager gedood wordt, zal weldra een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.