voet of voor het woelen en graven in den grond kunnen dienen, en hoogstens ook nog maken, dat het dier zich beter vast kan houden. Het gebit ontleent zijn eigenaardigheid zoowel aan de scherpe hoek- of hondstanden als aan de scheur- of vleeschkiezen; het kan hierdoor uitstekende diensten bewijzen bij het vechten, alsmede bij het vasthouden en verscheuren van den buit. Krachtige spieren en pezen stellen het Roofdier tot een sterke en volhardende inspanning in staat, terwijl de vorm en de aanhechtingswijze uitgebreide en behendige bewegingen toelaat.
Hierbij komen nu nog de uitmuntend ingerichte zintuigen. Bij uitzondering slechts is een van deze weinig of niet bruikbaar; dit gemis wordt dan echter zeer zeker op voldoende wijze door de overige zintuigen vergoed. Men kan geen zintuig aanwijzen, dat bij alle Roofdieren bevoorrecht is boven alle overige; bij sommige is de reuk, bij andere het gezicht, bij enkele het gehoor op bewonderenswaardige wijze ontwikkeld; bij eenige speelt ook de tastzin een belangrijke rol. Twee zinnen zijn in den regel zeer scherp: in de meeste gevallen zijn deze de reuk en het gehoor, minder vaak het gehoor en het gezicht.
De verstandelijke vermogens zijn in overeenstemming met de physieke begaafdheden. Onder de Roofdieren komen bewonderenswaardig verstandige wezens voor; het behoeft ons dus niet te verwonderen, dat zij zich weldra de list en de kunst van veinzen eigen maken, die voor hun roovers- en dievenhandwerk vereischt worden. Hierbij komt nog, dat het bewustzijn van hun kracht hun moed en zelfvertrouwen verschaft, welke, in die mate vereenigd, bij andere dieren nimmer aangetroffen worden. Maar juist uit deze eigenschappen vloeien weer andere voort, die ons niet zeer innemen voor deze overigens zoo prachtige schepsels.
Doordat de Roofdieren gewoon zijn te overwinnen, ontwikkelt zich bij hen, nevens de altijd sterker wordende heerschzucht, weldra wreedheid en dikwijls ten slotte een onbedwingbare moordlust, ja zelfs bloeddorst in den vollen zin van 't woord; deze hartstochten bezielen hen in die mate, dat menig Roofdier te recht als zinnebeeld er voor gekozen is.
Met de natuurlijke begaafdheden en eigenschappen van lichaam en geest stemmen de woonplaats en de levenswijze overeen. De Roofdieren wonen en heersenen overal: op den bodem, in het water zoo goed als in de kronen der boomen, op de gebergten zoowel als in de vlakten, in het woud niet minder dan op het veld, in noordelijke gewesten evenzeer als in zuidelijke. Men treft onder hen even volkomene nachtdieren als dagdieren aan; sommige gaan in de schemering, andere bij het licht der zon, nog andere in de duisternis van den nacht hun voedsel zoeken.
Vele leven gezellig, andere eenzaam; sommige vallen hun slachtoffer openlijk aan, de meeste echter beloeren en besluipen het, overvallen het onverwachts--hoe sterk zij ook zijn mogen. Alle verbergen zich zoo lang mogelijk, uitsluitend met de bedoeling, om door hun verschijnen niet te vroeg schrik aan te jagen; slechts weinige worden door het bewustzijn van hun zwakheid gedreven om zoo schielijk mogelijk een schuilplaats en toevluchtsoord op te zoeken, zoodra zij iets verdachts bespeuren. Hoe meer zij van het daglicht houden, des te vroolijker, levendiger, opgewekter en gezelliger toonen zij zich; hoe meer zij aan den nacht de voorkeur geven, des te knorriger, wantrouwiger, schuwer en ongezelliger zijn zij.
Alle Roofdieren voeden zich met andere dieren; slechts bij uitzondering gebruiken eenige ook vruchten, zaden en andere plantaardige voortbrengselen. Naar het verschil in voedingswijze onderscheidt men "alleseters" en "vleescheters"; deze namen zijn echter niet volkomen steekhoudend; want de alleseters geven evenzeer de voorkeur aan een flink stuk vleesch als de grootste en wildste Roofdieren. Alle leden van deze orde zijn naar aard en ontwikkeling geboren roovers en moordenaars, onverschillig of zij kleine dan wel groote dieren dooden; zelfs zij, die van plantaardig voedsel houden, toonen, als de gelegenheid schoon is, dat zij geen uitzondering willen maken op den regel der orde, wat roof en moord betreft. Het ligt in den aard der zaak, dat er tusschen de Roofdieren, wat betreft de keuze van het voedsel, of beter gezegd van den buit, even belangrijke verschillen bestaan als ten aanzien van den lichaamsbouw, het vaderland, de verblijfplaats en de levenswijze. Slechts weinige klassen van het dierenrijk blijven voor de aanvallen en belastingheffingen dezer roofridders beveiligd. De grootste en sterkste leden van de orde bepalen zich meestal tot Zoogdieren, zonder evenwel andere dieren te versmaden. Niet eens de Leeuw voedt zich uitsluitend met Zoogdieren; de overige Katten betoonen zich nog minder kieskeurig dan hij. De Honden, die eigenlijk echte "vleescheters" zijn, breiden hun jacht nog verder uit dan de Katten; onder de Civetkatten en Marters vinden wij reeds eenige soorten, die zich uitsluitend voeden met Visschen en Amphibi?n; de Beren eindelijk zijn echte "alleseters"; zij eten werkelijk met evenveel smaak plantaardig als dierlijk voedsel. De Gewervelde Dieren evenzeer als de Ongewervelde vinden dus onder de Roofdieren hunne liefhebbers of liever hunne vijanden. Onverschillig waar deze dieren
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.