Het Leven der Dieren | Page 5

A.E. Brehm
altijd van boven naar beneden. Van de noodzakelijkheid van den tweerijig behaarden staart voor 't springen heeft men zich door een wreede proefneming overtuigd; men heeft aan gevangen Eekhoorntjes den staart afgehouwen en opgemerkt, dat het verminkte dier niet half zoo ver meer springen kon, als vroeger. Ook het zwemmen verstaat de Eekhoorn uitmuntend, ofschoon hij niet gaarne te water gaat.
Als de Eekhoorn geen stoornis behoeft te duchten, zoekt hij gedurende zijne zwerftochten voortdurend voedsel. Al naar het jaargetijde eet hij vruchten of zaden, knoppen, twijgen en paddestoelen. De zaden van dennen, sparren en zilversparren, knoppen en jonge uitspruitsels zullen wel het hoofdbestanddeel van zijn voedsel uitmaken. Hij bijt de kegels van onze naaldboomen bij den steel af, gaat op zijne achterpooten zitten, brengt den kegel met de voorpooten naar den bek, draait hem onophoudelijk rond en bijt nu met zijne uitmuntende tanden de eene schub na de andere er af, zoodat de zaden blootliggen, die hij dan met de tong opneemt en in den bek brengt. Aardig is het naar hem te zien, wanneer hij hazelnooten, zijn lievelingsspijs, in overvloed kan krijgen. Bittere zaden, b.v. van amandels, zijn voor hem vergiftig: twee bittere amandelen zijn voldoende om hem te dooden.
Schadelijk voor de boschkultuur wordt de Eekhoorn vooral door het opeten van de zaadlobben der pas ontkiemde beukels, eikels en zaden van naaldboomen; zelfs tamelijk ver ontwikkelde jonge eiken worden door hem uitgegraven om er de wortels en de zaadlobben van te verslinden; verder doet hij schade, door zich te voeden met de zaden van boomen, die voor het aanleggen van bosschen noodig zijn, door het afknagen van de blad- en bloemknoppen van naaldboomen, door het spiraalvormig afschellen van de schors van berkenstammen, en ook door andere naaldboomen, alsmede haagbeuken, beuken, eiken enz. te ontschorsen; voorts geeft hij aanleiding tot vermindering van het aantal Vogels, die door het verdelgen van schadelijke Insecten voor de boschkultuur nuttig zijn. Hiertegenover staat als nut van den Eekhoorn alleen, dat hij in 't voorjaar, als de boomzaden schaarsch zijn, zich met de zoo schadelijke Meikevers voedt.
Wanneer het dier voedsel in overvloed kan krijgen, verzamelt het voorraad voor latere tijden van schaarschte. In de spleten en gaten van holle boomen en boomwortels, in door hemzelf gegraven holen, onder struiken en steenen, in een van zijne nesten en op andere dergelijke plaatsen legt het zijne voorraadschuren aan; dikwijls sleept het de voor proviand bestemde noten, graankorrels en zaden over groote afstanden naar de bedoelde bergplaatsen. In de bosschen van het zuid-oosten van Siberi? bewaart de Eekhoorn ook paddestoelen; hij doet dit op een hoogst eigenaardige wijze. "Zij zijn," merkt Radde op, "zoo weinig zelfzuchtig, dat zij den voorraad paddestoelen niet opbergen, maar aan de naalden of in de lorkenwouden aan de kleine takjes steken, ze daar droog laten worden, om in tijden van hongersnood hunne doortrekkende soortgenooten van dienst te zijn."
Uit deze voorzorgsmaatregelen met het oog op den winter blijkt, hoe buitengewoon gevoelig de Eekhoorntjes voor den invloed van het weder zijn. Wanneer de zon wat meer warmte geeft dan gewoonlijk, houden zij hun middagslaapje in hun nest en zwerven dan alleen des morgens en des avonds in het bosch rond; nog veel meer echter schuwen zij regenbuien, hevige onweders, stormen en vooral sneeuwjacht. Klaarblijkelijk hebben zij een voorgevoel van aanstaande weersveranderingen. Reeds een halven dag vóórdat de gevreesde weersgesteldheid begint, geven zij bewijzen van onrust, door voortdurend in de boomen rond te springen en door een zeer eigenaardig gefluit en geschreeuw, dat men anders alleen van hen hoort, wanneer zij zeer opgewonden zijn. Zoodra de eerste voorboden van het slechte weder zich vertoonen, verschuilen zij zich in hunne nesten (dikwijls verscheidene in één nest) en laten, nadat zij de opening aan de windzijde zorgvuldig dichtgemaakt hebben, op hun gemak ineengerold, de bui uitrazen. Een ongunstig najaar wordt voor hen noodlottig, omdat zij dan reeds in den herfst den voor den winter bestemden voorraad opgebruiken. Wanneer nu de hieropvolgende winter eenigermate streng is, worden onze dieren in grooten getale er het slachtoffer van.
Zoodra de nacht invalt, begeeft het Eekhoorntje, dat een blijvende bewoner is van een oord, zich naar zijn nest en slaapt hier, zoolang het donker is; toch kan het ook gedurende de duisternis zeer goed den weg vinden. Lenz liet eens door twee daglooners een lange ladder in het bosch dragen en tegen een boom plaatsen, waarop zich een nest met jonge Eekhoorntjes bevond. Alles geschiedde zoo stil mogelijk. De lantaarn bleef beneden bij de dragers en Lenz klom naar boven. Zoodra hij het nest met de hand aanraakte, snelden de bewoners hiervan zoo vlug als de wind naar buiten; voor zoover men kon nagaan, gingen er twee hooger op in den boom, één bij den stam langs naar beneden en één door de lucht naar den bodem; in een oogwenk was alles in
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 104
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.