hen zoo nabij kan komen, dat hij ze met
een harpoen kan dooden.
Zij dalen tot op aanzienlijke diepten af en blijven in sommige gevallen
geruimen tijd onder water, niet zoo lang echter, als door sommigen
beweerd werd. Als zij niet vervolgd worden, stijgen zij gemiddeld
éénmaal in de minuut naar de oppervlakte om te ademen. Nu kan het
wel gebeuren, dat vervolgde Zeehonden zich drie of vier minuten lang
onder water ophouden; in geen geval echter zijn zij in staat hier halve
uren te blijven, zooals herhaaldelijk beweerd en door velen geloofd
werd. Ook Fabricius, die de bij Groenland voorkomende Zeehonden
uitvoerig beschreef, gelooft niet, dat een Rob het langer dan 7 minuten
onder water kan uithouden. De Zeehonden slapen werkelijk in het
water. Door eenige slagen met de vinvormige ledematen, komen zij van
tijd tot tijd met gesloten oogen aan den waterspiegel om adem te halen,
zakken hierna weder naar omlaag en herhalen deze bewegingen, die
naar het schijnt, onbewust geschieden, iedere maal, dat zij behoefte aan
lucht hebben. Uit tal van waarnemingen blijkt, dat zij ook slapen
kunnen, terwijl zij aan de oppervlakte van het water liggen. De
Groenlanders, die deze voor hen uiterst belangrijke dieren zeer
nauwkeurig hebben nagegaan, duiden elk hunner houdingen in het
water met een bepaalde uitdrukking aan, wijl zij uit deze verschillende
houdingen afleiden, of zij een drijvenden Zeehond al of niet zullen
kunnen naderen.
Hoewel de Zeehonden dagen en weken achtereen in de zee leven, en al
hunne zaken in 't water afdoen kunnen, begeven zij zich toch, als zij
uitrusten, slapen, of zich in de zon koesteren willen, gaarne aan land.
Met een enkelen ruk springen zij uit het water ver op het land, door
hunne uitgespreide achtervoeten met geweld en snel tegen elkander te
slaan. Alle Zeehonden zijn gewoon om, als zij angstig zijn, of in gevaar
verkeeren, voortdurend water uit te spuwen, misschien om hun weg
glad te maken. Hoe log hun gang ook zij, toch komen zij snel vooruit;
een loopend mensch moet zich wel een weinig inspannen, als hij een op
't land voortglijdenden Zeehond inhalen wil. Het achterste deel van het
lichaam van den Rob is even beweeglijk als de hals. De Zeehond kan
zich zoo draaien, dat van de voorste helft de rug, van de achterste de
buik naar boven gericht is, of omgekeerd; ook is hij in staat den kop in
alle richtingen te wenden.
Op hoogere breedten kiezen deze dieren, ook wanneer zij er niet toe
gedwongen zijn, bij voorkeur ijsschollen als hun slaapplaats uit, en
blijven hier, rustig uitgestrekt even lang liggen als op zuidelijker
breedten op het door de zon beschenen strand. De speklaag, die bij hen
de huid met de daaronder gelegen deelen verbindt, stelt hen in staat,
uren lang op zulk een koude oppervlakte te liggen, zonder al te veel
warmte af te geven en hierdoor ziek te worden.
De stem van de Zeehonden is soms een heesch geblaf, soms een geloei;
als zij toornig zijn, knorren zij als de Honden.
De Zeehonden werden reeds door de ouden als hoog begaafde dieren
geschilderd. Hunne zinnen schijnen goed en tamelijk gelijkmatig
ontwikkeld te zijn. De neus en de ooren kunnen gesloten worden, en
zien er gedurende het leven soms als afgerond driehoekige gaten, soms
slechts als smalle spleten uit. De neusgaten worden bij elke ademhaling
geopend, hierna onmiddellijk weer gesloten, en blijven, ook als het dier
op het land rust, tot aan de volgende luchtverversching samengeknepen;
de ooren worden slechts in het water en ook hier niet voortdurend
gesloten. In het groote, weinig uitpuilende oog vult het lichtbruine of
donkerbruine regenboogvlies bijna de geheele ruimte, die door de
oogleden wordt vrijgelaten; het wit van 't oog ziet men zelden. De pupil
is niet rondachtig of langwerpig, maar vierstralig. Opmerkelijk is de
zielvolle uitdrukking van het oog van den Zeehond, opmerkelijk is het
evenzeer, dat hij, evenals andere Robben, bij aandoeningen van allerlei
aard, vooral echter bij het gevoelen van smart, tranen vergiet. Als wij,
en waarschijnlijk terecht, het gezicht als de hoogst ontwikkelde zin van
den Zeehond beschouwen, mogen wij vermoedelijk het gehoor in de
tweede plaats noemen. Het was reeds aan de ouden bekend, dat hij van
muziek en zang houdt; zooals nieuwere waarnemers opmerkten, luistert
hij met belangstelling naar klokgelui en andere luide tonen. Brown
verhaalt, dat hij dikwijls gezien heeft, hoe Zeehonden hunne koppen
boven het water staken en met aandacht luisterden, als de matrozen
zongen bij het opwinden van het anker. De kerk te Hoy op de
Orkney-eilanden ligt in de nabijheid van een smalle zandige bocht, die
dikwijls door de Zeehonden bezocht wordt; deze doen dit, naar het
schijnt, niet alleen wegens de ligging van dit deel der zee, maar ook
wegens de kerkklokken, die een bijzondere aantrekkingskracht op hen
oefenen; dikwijls heeft men opgemerkt, dat
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.