Het Leven der Dieren | Page 3

A.E. Brehm
het
bulken van een kalf of op het loeien van een Rund gelijken.
Elk Robbengezelschap is een familie. Het mannetje heeft altijd
verscheidene wijfjes. Ongeveer 6 à 12 maanden na de paring brengt het
wijfje één jong (zeldzamer twee) ter wereld. De kleintjes zijn sierlijke
en wakkere dieren.

De ouden en de jongen gevoelen veel liefde voor elkander; de moeder
beschut haar jong met gevaar haars levens tegen ieder gevaar. De vader
schept behagen in het vroolijk spel van zijn kind, en geeft dit te kennen
door een vergenoegd gebrom en geknor: door zijn lichaamsbouw is hij
niet in staat metterdaad aan het spel deel te nemen, maar volgt het snel
heen en weer glijden en de buitelingen van het jong met de oogen. Na
verloop van hoogstens 2 maanden zijn de jonge Robben zoover
ontwikkeld, dat zij gespeend kunnen worden. Zij groeien snel. Na 2 à 6
jaar zijn de Robben volwassen, op 25- à 40-jarigen ouderdom zijn zij
afgeleefd.
Dierlijke stoffen van allerlei soort, meestal echter Visschen en
Schaaldieren, vormen het voedsel van de Robben. Enkele soorten zijn,
naar men zegt, gevaarlijk voor verscheidene zeevogels en zelfs voor
andere Robben; deze worden door de kleinere Vinvoetigen niet lastig
gevallen. In Düsseldorf heeft men opgemerkt, dat de Zeehonden
plotseling alle eenden, waarmede zij een tijdlang vreedzaam denzelfden
vijver bewoonden, onder water trokken en doodden. Om hun
uitmuntende spijsvertering nog te bevorderen, slikken eenige Robben,
op de wijze van de Vogels, steenen door; andere vullen, als zij
uitgehongerd zijn, hun maag ingeval van nood met wieren.
De Robbenvangst is een meedoogenlooze slachting van weerlooze
dieren, en kan geen aanspraak maken op den naam van "jacht"; het
zoogenaamde "Robbenslaan" beschouwt men als geheel iets anders dan
het edele jagersbedrijf. Tusschen oud en jong, groot en klein wordt of
werd hierbij geen onderscheid gemaakt, alle werden gedood. Dit heeft
ten gevolge gehad, dat het aantal vertegenwoordigers van nagenoeg alle
soorten van Robben sterk verminderd is, en dat enkele soorten hun
volledigen ondergang te gemoet gaan. Op vele afgelegen eilanden, die
in de vorige eeuw talrijke kudden van deze dieren herbergden, zijn
hiervan thans slechts geringe overblijfselen te zien. Het vet (de traan),
de tanden en de huid van de Robben zijn gezochte handelsartikelen; dit
verklaart den vervolgingsijver van den mensch.
Bijna alle Robben kunnen getemd worden, sommige worden bijna
huisdieren. Zij gaan uit en in, visschen in de zee en keeren vrijwillig

terug in de woning van hun verzorger, leeren dezen kennen en volgen
hem na als een Hond. Enkele heeft men zelfs voor de vischvangst
afgericht.
De Orde der Robben wordt in drie zeer natuurlijke familiën
onderscheiden. Bovenaan staan de Zeehonden, die in 't geheel geen
oorschelp hebben en het vermogen om op de achterste ledematen te
gaan, volkomen missen. Een tegenstelling met hen vormen de
Oorrobben, die het minst van de landdieren afwijken, daar zij nog
oorschelpen bezitten en de achterste ledematen voor het loopen
gebruiken. Tusschen deze beide in staan de Walrussen, die wel is waar
de oorschelp missen, maar toch nog de achterste ledematen naar voren
kunnen richten tot steun voor den romp.

De Zeehonden zijn veel algemeener verbreid dan alle overige Robben;
zij bevolken niet alleen de wereldzee, maar ook de groote binnenzeeën,
die door rivieren met den oceaan in gemeenschap staan of in overouden
tijd er deel van uitmaakten, zooals b.v. het meer van Baikal en de
Kaspische Zee. Zij bewonen alle aardgordels, maar zijn vooral zoowel
in de noordelijke als in de zuidelijke koude zone talrijk; meer
bepaaldelijk binnen den noordpoolcirkel is deze familie door een
belangrijk aantal soorten vertegenwoordigd. Op sommige kusten zijn
deze zeer ijverig vervolgde dieren nog zeer veelvuldig; over 't geheel
genomen zijn zij nergens zeldzaam, hoewel een aanhoudende
vermindering van hun aantal niet ontkend kan worden.
In aard gelijken zij op de Oorrobben, van welke zij door hun wijze van
beweging op het land in niet geringe mate verschillen; zij zijn n.l. niet
in staat om evenals deze te gaan, maar kunnen zich slechts een weinig
voortschuiven. In het water zijn zij in hun element, daar behoeven zij
voor geen hunner verwanten onder te doen; zij zijn meesters in het
zwemmen en duiken. Met de snelheid van een roofvisch schieten zij
door het water en maken bliksemsnelle wendingen; ook kunnen zij,
zoolang het hun goeddunkt, op een en dezelfde plaats blijven. Als zij
zich met elkander vermaken willen, beschrijven zij kringen, springen
nu en dan met het geheele lichaam boven het water uit, zitten elkander

na onder allerlei plagerij, of spelen ieder voor zich alsof zij dronken
zijn, komen soms met den buik boven 't water, zwemmen op den rug,
draaien en wenden, rollen om en om, in een woord, gedragen zich
hoogst zonderling, verzuimen intusschen niet zelden alle
voorzorgsmaatregelen zoo volledig, dat een behendig jager of vanger,
zonder opgemerkt te worden,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.