Het Leven der Dieren | Page 7

A.E. Brehm
Zeehond moed
genoeg heeft om het dunne van huiden gemaakte bootje aan te vallen
en er een gat in te bijten; de jager geraakt hierdoor in gevaar van te
zinken. Men kan deze wijze van jagen daarom, in vele opzichten
gevaarlijk noemen; vele Groenlanders wagen zich er niet aan.
"Indien nu de getroffen Zeehond de blaas, die hij zelden onder water
kan trekken, met zich voortsleept, gaat men na, waarheen de blaas zich
begeeft, volgt haar na, en tracht den Zeehond met lansen af te maken;
de lansen hebben geen weerhaken, maar laten uit de wonde los en
drijven op het water, zoo vaak men ze naar den Zeehond werpt. Door
deze vele wonden en door het voortslepen van de groote met lucht
gevulde blaas wordt hij afgemat. Als men dan eindelijk vlak naast hem
komt, geeft men hem den laatsten, doodelijken slag met den gebalden
vuist op den neus, waardoor hij verdoofd wordt; als het noodig mocht
zijn, steekt men hem ook wel met het vangmes dood. Nu maakt men
het dier gereed om hem naar huis te kunnen sleepen. Vooreerst stopt
men alle wonden met houten proppen dicht, opdat het bloed niet
verloren zal gaan; daarna wordt lucht tusschen de huid en het vleesch
geblazen, opdat de buit des te beter zal drijven. Als men verscheidene
Zeehonden tegelijk vangt, moeten ze aan elkander bevestigd worden;
een gelukkige jager heeft er soms 4 of 5 naar huis te sleepen."

Alle Zeehonden zijn buitengewoon taai van leven; zij blijven alleen dan
op de plaats liggen, als een kogel in de hersenen doordringt, of het hart
treft. Behalve in den mensch hebben de Zeehonden een vijand in den
zeer behendigen Zwaardvisch, een Walvischachtig Zoogdier, waarvoor
alle kleine soorten van Robben in den grootsten angst vluchten. Door
het vraatzuchtige monster vervolgd, springen zij verscheidene malen
achtereen hoog boven het water uit, maken gebruik van al hun
vaardigheid in het zwemmen en duiken, trachten kleine zeeëngten en
ondiepe plaatsen te bereiken, springen op het land en vergeten in hun
doodsangst zelfs hun vrees voor den mensch. Ook de IJsbeer vervolgt
hen onophoudelijk en weet ze zeer behendig te overmeesteren. Jonge
Zeehonden hebben ook nog in de groote Roofvisschen gevaarlijke
vijanden.
De bewoners van de Poolgewesten gebruiken den geheelen Zeehond,
niet alleen de traan en het vel, zooals wij, maar bovendien het vleesch;
dit doen ook de Zweden en Noren. De darmen worden gegeten, of
dienen, nadat zij vooraf geopend, met veel moeite gereinigd en glad
gemaakt zijn, als vensters; ook worden zij voor 't maken van kleederen
en voorhangsels gebruikt. Bijzonder hoog schat men een uit dit
materiaal bijeengelapt opperkleed--de "kapisad" der Groenlanders--,
omdat het volkomen waterdicht is. Het met zeewater gemengde bloed
wordt gekookt en als soep of, nadat men het heeft laten bevriezen, als
lekkernij gebruikt; ook wordt het gekookte bloed vaak in den vorm van
ballen gebracht, die in de zon gedroogd en voor tijden van nood
bewaard worden. De ribben dienen als staven voor het uitspannen der
vellen of worden tot spijkers verwerkt, de schouderbladen gebruikt men
als spaden, uit de pezen vervaardigt men touw enz. Het vel, de traan en
het vleesch zijn echter ook voor de Groenlanders de voornaamste
producten van den Zeehond.

De Rob, wiens levensgeschiedenis de grondslag uitmaakte van het
voorafgaande algemeen overzicht, is onze Zeehond (ook wel Rob en
Zeerob, in Zeeland Dogge genoemd; de jongere exemplaren noemt men
wel eens Zeekat), bij de Duitschers heet hij Seehund, bij de Engelschen
Seal, bij de Franschen Veaumarin (Phoca vitulina); in de noordelijke

zeeën is hij wijd en zijd verbreid; "langs onze geheele kust, komt hij
voor; bij de eilanden Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland,
Schiermonnikoog, Rottum, in de Zeeuwsche stroomen, aan den mond
van de Maas is hij zeer algemeen; in de Zuiderzee, bij Urk en
Schokland dikwijls zeer talrijk, o. a. in December 1861 en Januari 1862,
toen zij in zulk een groot aantal zich daar ophielden, dat zij onder de
Haringen groote verwoestingen aanrichtten en aan de visscherij afbreuk
deden; volgens de visschers," schrijft Van Bemmelen in 1866, "is hun
aantal sedert de laatste jaren toegenomen, nadat (in Jan. 1857) het
betalen van premiën voor elken gedooden Zeehond heeft opgehouden.
Tegenwoordig schijnt nog alleen stelselmatig jacht op hem gemaakt te
worden op Rottum en op de kust van Schouwen, vooral te Bruinisse."
De lengte van het volwassen dier, van den snuit tot aan de spits van den
staart gemeten, wisselt af tusschen 1.6 en 1.9 M.; gewoonlijk zijn de
wijfjes merkbaar grooter dan de mannetjes. De kop is eirond de snuit
kort, het groote en donkere oog heeft een schrandere uitdrukking, de
oorschelp is alleen door een kleine, driehoekige verhevenheid
aangeduid, de met stijve snorharen bedekte bovenlip is dik, maar zeer
beweeglijk, de hals kort en dik, het lichaam van de schouderstreek af
tot aan
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.