men, door die openingen met
steenen en zand aan te vullen, die schoorsteenen tot een zeer geschikte
woning zou kunnen inrichten. Hun eerste werk was nu om eenig vuur te
maken en het hout, dat zij in den omtrek vonden, kwam hun spoedig te
stade.
Zij verlieten nu de schoorsteenen en toen zij den hoek om waren,
volgden zij den linker oever der rivier. Het was een snelstroomend
water, waarin veel dood hout dreef. Daar het water opkwam--en men
voelde het reeds op dit oogenblik--moest het altijd weder met een
zekere kracht terugvloeien tot op een vrij grooten afstand. De matroos
kwam toen op het denkbeeld dat men die eb en vloed zeer goed als
vervoermiddel van zware voorwerpen kon aanwenden. Toen zij een
kwartier hadden geloopen, maakte de rivier een kronkeling en
vervolgde haar loop door een bosch met prachtige boomen, Hier
voorzagen zij zich in overvloed van brandhout, wat zeer gemakkelijk
ging, daar zij het maar voor het oprapen hadden. Maar zoo zij genoeg
hout vonden, hadden zij toch nog geen middel om het te vervoeren. Het
hout was zeer droog, het zou dus spoedig verbrand wezen. Men was
daarom wel genoodzaakt, meende Harbert, een groote hoeveelheid in
de schoorsteenen te brengen, maar dan waren twee man niet voldoende.
"Wel mijn beste jongen," antwoordde Pencroff hierop, "er zal wel een
middel wezen om dit hout te vervoeren. Er is voor alles raad te vinden!
Zoo wij een kar of een bootje hadden zouden wij geholpen zijn."
"Maar wij hebben de rivier!"
"Juist," hernam Pencroff. "De rivier is een weg voor ons, die geheel
alleen gaat en de houtvlotten zijn niet voor niets uitgevonden."
"Alleen loopt die weg op het oogenblik in een andere richting dan de
onze, daar het water opkomt," merkte Harbert aan.
"Dan wachten wij maar tot het weder afloopt," sprak de matroos, "en
dan zal het ons tot vervoermiddel dienen. Laten wij in dien tijd ons vlot
bouwen." Spoedig hadden zij het vervaardigd en stapelden zij er hun
voorraad op. Binnen het uur lag het aan den oever en behoefde men
slechts op de eb te wachten. Zij moesten evenwel nog geruimen tijd
geduld hebben eer het water afnam, maar die uren gebruikten zij om
een hooger gedeelte te gaan onderzoeken.
Toen zij bijkans het hoogste punt hadden bereikt, viel hun oog voor het
eerst op dien onmetelijken oceaan, dien zij in zulk een vreeselijken
toestand hadden overgestoken! Zij overzagen het geheele noordelijke
gedeelte, waar de ballon was verongelukt. Daar was Cyrus Smith
verdwenen. Een poos lang sloegen zij aandachtig de zee gade, of er ook
soms een overblijfsel van den ballon, waaraan een mensch zich vast
had kunnen klemmen, op de golven dobberde. Niets! De zee was
geheel verlaten. Op de kust was ook geen spoor van eenig wezen te
ontdekken. Noch de correspondent, noch Nab vertoonde zich. Maar het
was zeer wel mogelijk dat zij zich op te grooten afstand bevonden, om
hen met het bloote oog te zien.
"Er is iets," zeide Harbert, "hetwelk mij zegt, dat zulk een energiek
man als mijnheer Smith zich niet als de eerste de beste heeft laten
verdrinken. Hij moet eenig punt der kust bereikt hebben. Niet waar
Pencroff?"
De matroos schudde droevig het hoofd. Hij voor zich geloofde niet
meer dat zij Cyrus Smith terug zouden zien; maar toch wilde hij
Harbert alle hoop niet ontnemen.
"Zeker, zeker," zeide hij, "onze ingenieur is wel de man om zich uit een
zaak te redden, waaronder een ander bezwijken zou!...."
Toen zij verder waren gekomen en de geheele streek konden overzien,
vroeg Pencroff onwillekeurig zich zelf af:
"Zijn wij wel op een eiland?"
"In ieder geval op een vrij groot!" antwoordde de knaap.
"Een eiland, hoe groot het ook wezen mag, blijft altijd een eiland!"
hernam Pencroff.
Maar dit belangrijke vraagstuk konden zij thans niet oplossen. Zij
moesten tot een geschikter tijd wachten. Wat het land zelf betreft,
eiland of geen eiland, het bleek duidelijk dat het zeer vruchtbaar
aangenaam gelegen en rijk aan verschillende voortbrengselen was.
"Dat is gelukkig," merkte Pencroff aan, "en in al onze ellende moeten
wij toch dankbaar wezen."
Eensklaps zagen zij een aantal vogels opvliegen.
"Ha," riep Harbert uit, "ziet daar eens wat een vogels!"
"Wat voor vogels zijn het?" vroeg Pencroff. "Men zou zeggen, dat het
duiven waren."
"Dat zijn zij inderdaad, maar in alle geval wilde. En daar de rotsduiven
zeer goed te eten zijn, moeten haar eieren ook uitmuntend smaken, en
als zij ze in het nest hebben gelaten!...."
"Zullen wij ze den tijd niet gunnen om uit den dop te komen, tenzij als
ommelet!" riep de matroos lachend uit.
"Maar waarin zult gij uw ommelet bakken?" vroeg Harbert. "In uw
hoed?"
"Jawel," zeide Pencroff; "zoo'n goochelaar ben ik niet. Wij zullen ons
dus op versche eieren onthalen, en ik zal ze
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.