dezen wereldstrijd in
zichzelf; zijn oneindige drang, een werkende en scheppende macht,
roept zijn eigen tegendeel, het begrenzend en verstorend element te
voorschijn. In de triomf over dit zal de oneindige natuur zich
verwerkelijken. Faust brengt zijn Mefistofeles voort om over hem te
triomfeeren. Bij de onthulling in de studeercel verklaart Mefisto, dat hij
is een deel van die kracht, die steeds het booze wil en het goede
voortbrengt. Hij is het Faustisch deel van deze; de kracht zelve is het
duister element dat de Goddelijke scheppingsdrang voortbrengt uit
zichzelf, afscheidt en overwint; deze wil ten kwade wordt tot het goede
aangewend. In de menschelijkheid van Faust heeft hetzelfde plaats.
Faust's titanisch wezen, werpt een duistere schaduw van zich af, gelijk
iedere mensch zijn schaduw heeft. En gelijk een schaduw met ons is
totdat ze verbleekt, zoo is Mefisto de reisgezel van Faust. Mefisto is de
negatieve zijde van Faust's wezen.
Ook het denken van Faust is een kamp tegen Mefistofeles. En hier is
Mefisto de ontkenner van de waarheid. Tegenover den wil tot waarheid,
stelt hij de ironie en den twijfel. De twijfel is zijn beginsel omdat daarin
de oneindige waarheidsdrang is verloochend en om den
waarheidsdrang te fnuiken leert hij tevens een pedante voldaanheid met
het beetje ordinaire wetenschap, alreeds verzameld.... bij welke
voldaanheid het hooggestemd gemoed zal inslapen en ten gronde gaan.
De verstandsheld is met zijn wetenschap tevreden en bemerkt niet eens,
dat het denken zijn grenzen heeft. De famulus Wagner met zijn
beperkten geestesaard is nog steeds aan het verzamelen van feiten. De
grazende koeien zijn zich niet bewust, dat de natuur, die hen van gras
voorziet, mysteries in haar schoot omvat. Wie chemische formules
toepast op de stof vindt werk en bemerkt van geen grond des geheims
in deze formules zelf omsloten. Maar de eeuwigheidsmensch die ook
den lust kent van het nijvere weten, en de verleiding om zich daaraan te
vergasten, onbekommerd over diepte, hoogte en mysterie--de
eeuwigheidsmensch heeft toch verkozen de klacht over de
onkenbaarheid der wereld en wil worstelend naar de verborgen
waarheid zoeken. Voldaanheid met minder dan het volstrekte zou voor
hem een ontkenning van de waarheid zijn, een verderving van zijn
hoogste verlangen, een Mefistofelische leugen. Zijn eigen hoogere
wezen ware daardoor getroffen en te gronde gericht. De titanische
natuur van Faust verlangt geen gemakkelijke voldaanheid, maar
streven.
De onvoldaanheid van Faust, die een bewustzijn is van onze
oneindigheid, wie heeft haar niet op eigen wijze nagevoeld? Zelfs de
famulus Wagner zuchtte eens: ach God, de kunst is lang en kort is ons
leven, ook hij besefte de ons opgelegde taak te groot voor
verwerkelijking. Als wij teleurgesteld zijn om het onbereikbare, of
mismoedigd ons werktuig neerleggen, over het werk ontevreden, dat
wij toch niet opgeven; als onze hoop met vreeze is vervuld.... telkens
weder schrijnt de onvoldaanheid onze worstelende natuur. Zooals een
laat-zomer-avond ons met zijn melancholie overvalt, zoo stort het leven
een droefheid om het oneindige in ons uit. Ons bepalen bij de
genoegens en voldoeningen, die het menschelijk bestaan meebrengt
kunnen wij niet. Zoo wij onszelven toestonden voldaan te zijn, het ware
een onderwerping aan Mefistofeles.
Mefistofeles is een verleider, die ons poogt af te leiden van onze hooge
menscheroeping; maar zijn oogmerk ligt verder dan een verleiding
zonder meer; de verleiding is niet meer dan middel en het doel,
waarheen hij streeft is verstoring. Hij wil verderven, te niet doen. Hij
wil den waren levensdrang vernietigen.
"Ik ben de geest die steeds ontkent" roept hij tot Faust. Wel is waar is
het onmogelijk om louter ontkennend te zijn en niet anders dan
ontkennend en verstorend te werken; want de ontkenning staat in dienst
van een erkenning (nl. de erkenning van het tegenovergestelde)--maar
dit is bewijs te meer, dat Mefisto niet als zelfstandige grootheid
bedoeld is, maar als een deel van Faust's persoonlijkheid. Van zijn
standpunt uit "is alles wat bestaat waard om te gronde te gaan". Immers
al wat bestaat, bestaat krachtens een drang van leven, en deze drang
zelf wordt door Mefisto verstoord. Hij, die in allen menschelijken
arbeid het teeken ziet van den drang ten leven, acht het beter dat niets
ontstond; en daar het booze de verwoesting is van het levensgeluk,
noemt hij het booze zijn eigenlijke element. Let wel: niet om het kwaad
als zoodanig, maar om de verstorende uitwerking daarvan.
Met plechtiger gebaar dan men van dezen ironischen verwoester
verwachten zou, redeneert hij tot Faust: "Ik ben een deel des deels, dat
in den aanvang het al was: een deel der duisternis, waaruit het licht
geboren werd, het trotsche licht, dat nu aan zijn moeder de nacht den
ouden rang en plaats misgunt." Ja, Mefistofeles is het tegendeel der
goddelijke scheppingskracht, en waar deze uit den chaos het licht als
levenskracht doet verrijzen, daar zal eens, gelijk hij hoopt, het licht tot
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.