Goede Vaêr Tromp | Page 6

Pieter Louwerse
open gedaan en de stem van mijn vriend Marten riep: "Moeder Maerlant, mag Huib zich wat met ons buiten de poort gaan vermeien?"--
"Huib moet eene boodschap gaan doen op den Hoogendijk, Marten!"
"Top, dan gaan wij met hem mede! Eene frissche wandeling op zulk eenen schoonen dag!"--
"Nu, mijnentwegen kunt gij medegaan! Maar pas op, hoor, dat ik geene klachten over u krijg en dat ge mijn Huib tot geene dolle streken verleidt!--
Zoo'n oorlof, zoo'n oorlof! Ik zou wel eens willen weten waarom die schoolmeester hun dat gegeven heeft. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, zegt de Schrift en zoo'n schoolmeester arbeidt van de week maar vier en een halven dag! 'T is erg, meer dan erg!"--
'T gejoel op de straat nam steeds toe. Wel twintig jongens, die stokken droegen waaraan ze doeken geknoopt hadden, stonden voor de deur en ontvingen mij, toen ik buiten kwam, met luid gejuich.--
"Je moet naar den vader van 't "Kregelige Mennonietje," Huib,--riep Marten en stopte mij een stok met een doek er aan in de hand.--
"Ja," gaf ik ten antwoord. "'K moet kippenvoer gaan halen!"
Moeder kwam aan de deur en riep ons toe: "Voor den noen terug, hoor! Heb-je't verstaan, Huib? Als ge er niet en zijt, dan vindt ge den hond in den pot!"--
Ik zeide "ja!" doch mijn antwoord ging onder al het gejoel verloren.
Zingende, springende, lachende en snappende ging het langs de Voorstraat naar de Zuidpoort. Bij het Gasthuis gekomen hieven wij een gejuich aan, dat al de oude en zieke luiden vast van schrik moeten opgesprongen zijn, en draafden in eenen stevigen draf de Zuidpoort uit.
"Hei, jongens, een liedje ter eere van onzen Reinier Claessensz!" riep nu op eens Simon, de jongste zoon van onzen Baljuw Dirk Van Duvenvoorde.
"Ja, ja, een Wilhelmusje, een Wilhelmusje!" antwoordde Joost Van de Werve, dien we wel eens uitscholden voor "Spanjool" omdat zijn grootvader, die ook Joost heette, Baljuw onzer stad en het land van Voorne was, toen de dappere Watergeuzen haar innamen. Hij bleef den Spaanschen Koning getrouw, totdat hij in 1574 in den Waterslag bij Hoorn gevangen genomen werd, en daar in de gevangenis van verdriet en ergenis stierf. Zijn zoon was in Den Briel gebleven en was een zoo heftig vijand van den Spanjool als zijn vader een groot vriend.
"Maar wat is er toch met dien Reinier Claessensz. voorgevallen?" vroeg ik.
"Jongens, hoort ge 't? Hoort ge 't?" riep Marten. "Hier is een sul, die nog niet en weet wat er gebeurd is. Die Huib vraagt wat er met dien Reinier Claessenz is voorgevallen!"--
"Lacht hem uit! lacht hem uit!" klonk het thans van alle kanten.
"Jaagt hem door de braamstruiken daar aan den weg! schreeuwde Gerrit Claesz. Van Valkesteijn. "Wat doet hij dan met eene vlag te loopen, als hij niet en weet waarom hij er eene draagt!"
"Ja, ja, door de braamstruiken! Gerrit heeft gelijk!" riepen thans eenige jongens.
Thans vatte echter Marten mijne partij op, en zich voor mij plaatsende, zei hij: "Jongens, is Huib niet net zoo oud als ik? Is hij geen negen jaar oud en ben ik het ook niet?"--
"Ja, ja," joelde het troepje. "Gijlieden zijt even oud!"
"En is Huib mijn vriend niet?" hernam Marten.
"Ja, dat is hij!" antwoordde Simon Van Duvenvoorde. "Hij krijgt op de school al de klappen, die gij verdient!"--
"Dat is niet waar!"' zeide Marten. "Gisteren nog heeft de meester mij een striem gegeven, dien ik nog voel! Maar wie heeft jelui het geval van onzen Claessensz. verteld?"--
"Dat hebt gij gedaan!" sprak Gerrit.
"En als ik dat eens niet gedaan hadde, wat zoudt gij-lieden dan weten, zegt?"--
"Dan wisten wij niemendal, Marten!" sprak Simon.
"Welnu," hervatte Marten, "ik en heb het onzen Huib nog niet gezegd wat er gebeurd is, en daarom kan hij 't niet weten ook! Luister, Huib, ik zal het u vertellen. Mijne moeder kreeg van morgen eenen brief van vader, die thans met zijn schip te Enkhuizen ligt. In dien brief nu stond ook dit:--
In den loop van dezen zomer is de Ammiraal Hautain met vierentwintig schepen uitgeloopen om de Spaansche en Portugeesche vaartuigen, die uit de Oost- en Westindi?n kwamen, te onderscheppen en als prijs naar onze havens te brengen. Door eenen fellen storm werden echter zes schepen van de vloot afgescheiden; de "Vice-Ammiraal Reinier Claessensz. was aan boord van een der zes. Bij kaap Sint Vincent gekomen ontmoetten ze acht zwaar gewapende Spaansche galjoenen, onder bevel van den laffen zoutdief Fiasciardo. [5] Deze zond onverwijld het grootste galjoen op onzen Vice-Ammiraal af, en terstond gingen de vijf Hollandsche schepen op de vlucht.--Claessensz. wilde van geene overgave weten. Veel liever stierf hij den heldendood, dan als gevangen man wreed om hals gebracht te worden. Twee geheele dagen vocht hij met onbezweken moed tegen de overmacht. Zijn groote mast was al over boord geslagen en zijn schip van alle kanten lek geschoten; vele van zijne matrozen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 63
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.