zeemijlen van me af waart!"--
"'t Was een ongelukje, Kees, 't was een ongelukje! Jij bent een veel te flinke "jooi" om jou te mishandelen.-- Beloof me, dat je 't me vergeven zult, dan vertel ik u morgen, als we in Vlissingen liggen om gekalefaat te worden, de historie van onzen "Goeden Vaêr!"--
"Top, dat doe ik! Maar woord houden, hoor!"--
"Een man, een man; een woord, een woord! Maar nu naar de Engelschen en de Duinkerkers uitgekeken!"--
"Ik meende daar straks een zeil te zien!"--
"Toen ik je zoo heen en weer schudde?"--
"Neen, vernageld kanon, toen niet; maar zoo even! Kijk, daar is het weer!"--
Thans keek Huib in de door Jonge Kees aangeduide richting en riep: "Eén zeil! Bij mijne ziel, er zijn er twee! Het voorste is een Duinkerker. Brutaal als de cipier van het rasp-en spinhuis, zijn ze. Dat durft zich bijna op onze kusten vertoonen!"--
"En 't andere schip, Huib?"--
Dat en weet ik niet! Ik ga er onzen kapitein kondschap af geven!"--
Huib verwijderde zich en kwam weldra terug met den bevelhebber van de Zuyerhuys, kapitein Joost Verschuyr.
"Waar zag-je ze, Huib?" vroeg de kapitein.
"Op de hoogte van Ter Heyden, kapitein!"--
Verschuyr vestigde zijnen scheepskijker naar de plaats en riep weldra: "nu nog schooner! Een Duinkerker kaper, die jacht maakt op een onzer straatvaarders! Dacht-je dat? Mis man, mis. 'T is een Engelschman, 'k zie het aan zijne geheele tuigage; hij kan me niet bedotten al voert hij de Duinkerker vlag. In alle gevallen we zullen trachten den straatvaarder te verlossen. [4]
In een oogenblik was alle man in de weer! Er woei een stevige bries uit het noordwesten; de Zuyerhuys telde vijftig kanonstukken en had ruim twee honderd man aan boord; maar, al wilden kapitein en bemanning ook nog zoo gaarne aan den dans, hunne handen waren te veel gebonden door het bevel van Hunne Hoogmogenden om alleen in de grootste noodzakelijkheid tegenover den Engelschman tot vijandelijkheden over te gaan. Men wilde zoo lang mogelijk den vrede bewaren.
Vroolijk danste het welbemande oorlogschip op de baren; en scheen beter bezeild te zijn dan de kaper en de straatvaarder, althans na verloop van drie uren was men den kaper voorbij en het koopvaardijschip was onder bescherming van de Zuyerhuys.
"Dat valt den Ro?rok vast niet meê!" zeide Jonge Kees tot Huib.
"Meevallen of tegenvallen, 't is me om 't even," bromde deze en mompelde tusschen de tanden, "en dat moeten wij zoo maar toezien!"--
Zoo stonden ze nog een poosje te kijken. De zon, die op het punt van ondergaan was, kwam nog even door de wildjagende wolken kijken, en....
"'T weerlicht!" riep Jonge Kees.
Nauwelijks echter had hij dit gezegd of er vloog iets door het want dat de groote ra aan stukken sloeg, en een donderslag klonk langs de baren.
"Kapitein, kapitein, nòg niet?" vroeg Huib aan Verschuyr, die dicht bij hem stond.
In plaats van antwoord stampte Verschuyr met zijn langen degen op het dek en knarste op de tanden.--
"Ze schieten weer!" schreeuwde Jonge Kees, die 't nu niet langer voor weerlicht aanzag. Geen tien tellen later hoorden ze een oorverdovend geruisch, alsof er wel honderd ketels water over eene rood gloeiende ijzeren plaat gegoten werden.-- 'T was de kogel van den vijand, die op eenige vademen afstands van het schip door het water vloog.
"In vrede, hij voert een Duinkerker-kapers vlag," ze? Verschuyr. "Niet gesammeld, jongens! Houdt je goed en geeft dien Koningsmoorder een paar ijzeren pillen te slikken!"--
Dat was geen dooven gezegd.-- Alles beijverde zich om aan dat bevel gehoor te geven, en net toen de zon onderging en alles in duisternis verkeerde, flikkerde er een licht uit een der geschutspoorten van de Zuyerhuys, een hevige slag volgde en door de felle beweging van het schip werd Jonge Kees, die nog nooit een zeegevecht had bijgewoond, het onderste boven gesmeten.
"Fij, wiegekindeke, gaode ge liggen rollen? Blaif maor liggen zulle, daor kommen er nog meer. We zullen portaon dien Ro?rok 'nen kier zainen zin geven! Blaif maor liggen, manneken; gai ligt daor goed!" ze? een Vlaamsch matroos.
"Ik kan wel opstaan, hoor," antwoordde Jonge Kees, maar juist toen hij hiertoe pogingen aanwendde, gaf de Zuyerhuys het tweede schot en de knaap kwam nu met het hoofd tusschen de voeten van den Antwerpenaar terecht.
"Kaik, ie staot; jaowel, ie staot!" hernam deze lachende, doch rolde toen het derde schot gelost werd, daar hij door het woelen van Jonge Kees zelf al niet vast meer op zijne beenen stond, ook op het dek, tot groot genoegen van Huib, die den Antwerpenaar napraatte en ze?: "Kaik, ie staot; jawel, ie staot! Blaif maor liggen, kompeer, daor kommen er nog meer! Ikkik verrassereer het doe!"
Huib had echter onwaarheid gesproken; want de Engelschman hield af en aan vervolgen was in den donkeren nacht niet te denken. Daarenboven was de Hollandsche straatvaarder de Vrije Konsten zwaar geladen en een slecht zeiler.--
Men wendde derhalve den steven en zette koers naar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.