strijden. Vive den Vinder van ons Lust.
Vive de Spieghel aller deughden. Vive de Schild van onze Vreughden. Vive daar elck voor sterven zou. Vive de Velt-heer in de Velden, Vive, o Roem van alle Helden, Vive Maurice de Nassou!"
Onder het zingen van dit liedje had hij zijne schreden steeds versneld, precies als één, die zich haast om gauw ergens onder dak te komen, doch nauwelijks had hij het ge?indigd, of hij stond stil, wiesch de regendroppels van zijn gelaat, schudde zijne lange blonde haren naar achter, keek naar den man aan het roer, vervolgens naar den wimpel, maakte een luchtsprong als een speelsch jong katje, en begon aan Brederoo's kluchtig Boeren Gezelschap.
"Arent Pieter Gijsen, met Mieuwes Jaap en Leen, Klaasjen, en Kloentjen, trocken t' samen heen Na 't dorp van Vinckeveen: Wangt ouwe Franghs, die gaf sen Gangs, Die worden off' creen.
Arent Pieter Gijsen die was so reyn in 't Bruyn, Sen hoedt met bloem-fuwiel die zat hem vrij wat kuyn, Wat scheefjes en wat schuyn. Soo datse bloot, ter nauwer noot Stongt hallif op sen kruyn.
Maer Mieuwes, en Leentjen, en Jaapje Claas, en Kloen Die waren ekliedt noch op het ouwt fitsoen, In 't root, in 't wit, in 't Groen, In 't grijs, in 't graeuw, in 't paers, in 't blaeuw, Gelijck de Huysluy doen."
De regen en de wind werden den zanger thans te machtig, en daarom verschool hij zich achter de boot en weldra klonk vandaar opnieuw:
"As nou dat vollickje te Vinckeveen an quam, Daer vongdese Keesjen, en Teunis en Jan Schram, En Dirck van Diemerdam, Met Sijmen Sloot, en Jan de Doodt, Met Tijs, en Barend Bam."
Onder het zingen van het laatste versje kwam er een oud matroos naar boven en, zich begevende naar de plaats vanwaar nog altijd het gezang klonk, riep hij: "Ho, Jonge Kees, eeuwige dodelaar, waar zit-je?"--
"In mijn vel en als ik er uit kom dan ben ik niet wel, ouwentje," hoorde men spottend van achter de boot roepen.
"Bijlo, jij zult me daar ook veel zien, ja! ge staat me daar achter die boot te koekeloeren, als een bakker in den oven of de maan niet rijst!" zeide de oude matroos eenigszins ontevreden.
"Welja," antwoordde de knaap, dien we, "Jonge Kees" hoorden noemen, "wel ja, mij dacht: Huib schaft ook liever dan naar de Koningsmoorders [1] uit te zien, en mij laat hij gerust in den regen staan! Heeft de kost je wel gesmaakt, ja ofte neen.
Want als de kost u niet en smaeckt, Dan ben je in 't Sieckenhuys gheraeckt."--
"Kapitein Joost Verschuyr van de Zuyerhuys laat zijn manschap geen gebrek lijden, bengel, dat weet je wel. Jij moest maar eens eene maand lang je voeten zetten op het dek van de Blinkert dan zou je wel minder zanglustig zijn en minder praats hebben!"-- [2]
"Heusch, ouwentje, de gort was aangebrand, anders zou je zoo brommig niet zijn en mijne liedekens verwenschen!"--
"Mijne liedekens!--Als Starter en Brederoo nog leefden zonden ze je wel wat anders zeggen! Van mijn part, zing zoo veel je wilt, al was het van den noen tot middernacht!"--
"En 't spek was niet gaar of net smaakte naar het vat!" sarde Jonge Kees.
"Kwajongen, die je bent! Als je nu niet op en houdt met over onzen scheepskost te kallen en te schreeuwen, dan smijt ik je over boord, dan kan je de ro?rokken opzoeken!"-- [3]
"Dankje hartelijk, Huib, dankje! Als je smijten wil, smijt dan je kwaad humeur over boord, ga op wacht en in den regen staan, en laat mij aan den bak gaan, anders eten mijne maats alles op!"--
"Nou, ga maar, dan ben ik je kwijt! Ik kan je missen als ... als ...
"Als aangebrande gort met rauw spek! Ha, ha, ha!" riep Jonge Kees en spoedde zich tusschendeks om zich daar aan den bak wat te verwarmen met het gewone scheepskostje: gort met spek.
Weldra was hij echter weer boven en bij den ouden zeerob, dien hij, niettegenstaande zijne onvriendelijke uitvallen, toch gaarne lijden mocht.
"Bar weer, hè?" zeide Jonge Kees om een gesprek aan te knoopen.
"Ja!" was het antwoord; maar de oude keerde zich om en zag in zee.
De jongen was een weinig uit het veld geslagen en wist niet, wat hij nu zeggen moest. Ten slotte bedacht hij wat. "Ligt de Brederode nog te Vlissingen, Huib? "Of is ze al uitgezeild?"--
"Weet ik het?" bromde Huib. "Van mijn part blijft hij voor goed aan wal!"--
"Voor goed aan wal? Wel, dan zou het er mooi voor ons uitzien! Dan konden de Vereenigde Provinci?n ook wel zeggen: "Nacht, Nies, ik ga de nachtschuit in!"--
"Alsof ze alevel de nachtschuit niet ingingen! Kijk, zoo waar als ik Huib Maerlant heet en vijf en twintig jaren ter zee gevaren heb, zoo waar is het, dat de Vereenigde Provinci?n zich er onder zullen werken!"--
"Alsof we niemendal meer waren! Daar zou onze Ammiraal Tromp een ander boekje
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.