Geschiedenis der Europeesche Volken | Page 5

J.G. Kohl
ons werelddeel geene soorten die, of in karakter of in afmetingen, monsterachtig zijn. Na den zondvloed werden in ons Europa geene olifanten, rinocerossen of andere wilde dieren meer gevonden. De weinige leeuwen en tijgers, die Griekenland eens zou gevoed hebben, heeft de Europeesche Herkules spoedig gewurgd.
Noch in soort noch in aantal, zijn de door den mensch gevreesde schepselen, bij ons zeer talrijk geweest. De wolf, de losch, de beer zijn, nevens eenige kleinere diersoorten, de eenige die wij als bij ons inheemsch kunnen beschouwen, terwijl in verscheidene andere oorden der wereld, de mensch moeite heeft zich voor de verscheurende en roofdieren te vrijwaren, en genoodzaakt is een onophoudelijken strijd tegen hen te voeren.
Vergiftige planten zijn zoo goed als geheel uit onze gezonde wouden verbannen; de elders zoo talrijke vergiftige planten zijn, even als de vergiftige slangen en andere verschrikkelijke en monsterachtige kruipende dieren, bij ons nagenoeg geheel onbekend.
Onze vogels evenaren die der andere luchtstreken niet in grootte en kleurenpracht, daarentegen munten zij boven die der andere werelddeelen uit door hun liefelijk geluid. Geen werelddeel is zoo rijk aan zangvogels als Europa. Kweelend doortrekken de kleine gevederde minnezangers onze bergen en bosschen en doen ons gehoor aangenaam aan, terwijl de Flamingo's en Kakatoe's der tropische gewesten, door de grilheid hunner kleuren het oog verblinden. Het is, als ware in Europa de natuur zelve verstandiger, en minder op bloot materieele praal en pronk gesteld, dan ergens anders.
Ook in de plantenwereld gaat het bevallige boven het prachtige, het nuttige en voor menschelijke doeleinden geschikte boven het schitterende.--De broodgevende voedingsplanten, de opvroolijkende wijn, vele verfrisschende en gezonde vruchtsoorten, die de Schepper Adam in het paradijs gaf, heeft Europa gaarne aangenomen, en zij zijn in onze trekkas, met behulp van ons gematigd klimaat, door Europeesche kunstvlijt nog in zoo hooge mate veredeld, dat moeielijk een verfijnde smaak de voorkeur zal geven aan de overzoete, sterk gekruide en lekkere vruchten van het zuiden, boven het bouquet van ons druivensap, boven de liefelijk gekleurde vruchten onzer appel-, peeren-, pruimen- en citroenboomen.
De bij ons van nature inheemsche bosch- en weidebloemen, spreiden wel niet zooveel uiterlijke pracht ten toon als de sierplanten van andere werelddeelen, die overdadig prijken met alle kleuren van den regenboog. Onze echt Europeesche nachtviooltjes en vergeet-mij-nietjes, onze mirre en resida, onze lavendel, onze kleine rosmarijn, sneeuwklokjes en meibloemen verbergen zich, om zoo te zeggen. Zij moeten ontdekt, hunne bescheidene schoonheid moet erkend, en kan dikwijls niet dan alleen met overleg, genoten worden. Zij bezitten niet dat bedwelmend aroma, dat aan de planten van Arabi? eigen is, en toch brengt een Europeesch viooltje of een heerlijk riekend "hoe-langer-zoo-liever" eerder den dichter in verrukking, dan de kelk van eene schitterende kaktus of eene sterk riekende magnolia.
Kortom, waarheen wij onze blikken ook wenden, overal blijkt het, dat de gulden middenweg midden door Europa loopt. De natuur heeft Europa nergens geheel verwaarloosd, maar ook nergens den hoorn des overvloeds verkwistend over haar uitgestrooid. En juist in deze gematigdheid, die bij de Europeesche schepping heerscht, ligt hare eigentlijke kracht. Een klein begin heeft de natuur overal gemaakt, den aanleg heeft zij allerwege gegeven, den menschen de benuttiging en de voltooiing van het werk overlatende. Het borduurraam en de stof die geborduurd moet worden heeft zij zeer voordeelig gesteld, het borduren zelf echter slechts voorbereid. De Europeaan moest dat werk voltooien.
Sem, de Aziaat, was als Noach's eerstgeborene, om zoo te zeggen door eerstgeboorterecht de erfgenaam der schepping; hij bleef op de aange?rfde hoeve en volgde de oude overlevering der voorvaderen. Japhet echter, de Europeaan, was de jongere zoon, die weinig erfde, die het leven in moest en zich in de wereld zijn koningrijk moest en wist te veroveren.

ZUIDELIJKE NABUREN VAN EUROPA.
(PHENICI?RS, ARABIEREN, MOOREN, BARBARIJERS.)
De lange aaneengeschakelde rij van ter bebouwing geschikte landschappen, die tusschen de woestijn van Sahara en de Middellandsche zee gelegen is, maakt meermalen, zoowel in physieken zin als in betrekking tot de geschiedenis der beschaving, eene uitzondering op het groote werelddeel Afrika, waarvan zij een gedeelte uitmaakt. Misschien is er eens een tijd geweest, waarin zij daarvan geheel gescheiden was, namentlijk, toen de nu opgehevene kom dier groote woestijn ook met zeewater gevuld was.
Zij sluit zich in vele opzichten aan de landen van zuidelijk Europa aan, en vormde daarmede vroeger, toen de straat van Gibraltar nog niet bestond, een samenhangend geheel. Nu ligt zij aan den oever derzelfde zee, waaraan zuidelijk Europa gelegen is--deelt met haar een zelfde klimaat en een zelfden plantengroei,--is met haar dan ook dikwijls aan de zelfde veroveraars en koningrijken onderworpen geweest, en heeft tot op onzen tijd--tot het verschijnen der Afrikaansche Turco's onder Fransche banier in ons noorden, en tot op de vernieuwde invallen der Spanjaarden in Marokko in 1862--met ons van krijgslieden, koloni?n, bevolking en ontwikkeling omgewisseld.
Hieruit spruit de voor ons onderwerp al aanstonds belangrijke vraag voort: welke volks-elementen, welke invloeden op
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 328
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.