bekoorde, dat ze "zijn" was ...
* * * * *
Geerten liep over den slijkerigen steenweg langsheen de eenzame kaden, nu en dan groote stappen nemend om te mijden de wijde plassen door den regen achtergelaten ... Een bolle wind woei ... Met schrikkelijk razen holde hij over de zinken afdaken, deed de flakkerende gasvlammen dansen achter de driftig rammelende ruiten, huilde woest in het touwwerk der vast-gemeerde schepen, waarvan de zwiepende masten, nauw zichtbaar in de duisternis, boven de goederloodsen uitstaken ...
"Wat 'n hondenweer," peinsde Geerten ...
Hoog in de lucht, nu en dan mat-zilvrig beglansd door een ronde maan, zeilden wild over 't waterig blauw de witte wolken, die de bries uitrafelde en stuk-scheurde, de flardende brokken met omstuimige vaart voort-jagend ... Een eenzame locomotief, uitpuffend blanke rookpluimen, seffens door den gierenden wind tot pluis verstoven, manoeuvreerde, af en toe luid-gillend ... Geerten hoorde hoe losgelaten wagens donderend tegen elkander botsten, tot opnieuw weerklonk een eentonig toeten, gevolgd door rauw fluiten, en de locomotief een nieuwe reek rammelende wagens voortduwde ...
Geerten maakte de oorlappen van zijn klak los, bond ze onder de kin vast, want zijn ruige wangen tintelden van kou ...
Loopend langs de huizen, om zich tegen den zoevenden wind te beschutten, begon hij na te denken over hetgeen hij nu doen ging ... De frissche nachtlucht verhelderde zijn brein, waarin nog hingen nevels van wisky en gerstenbier. Hij moest gaan ... maar waarom was 't lot juist op hem gevallen?... Waar��m?... en wanneer alles nu eens uitkwam? Dan zou hij niet gemakkelijk uit de handen van 't gerecht blijven ... en de anderen ook niet ... Ja, ja, ze zouden wel zwijgen ... Kon 'n mensch wel iemand betrouwen?... Verdomd toch, waar��m was Franske n�� juist bij Lowis gebleven?... Weer hoorde hij zijn eigen woorden van daar straks, toen de mannen allemaal reeds weg waren en K?the met ����n der "printers" ook al heengegaan was!...
"Gaat-de mee do��r, Franske?" ...
Waarom was Franske toch gebleven?... Hij kon er geen kop aan krijgen ... Nu was hij misschien al naar huis ... Hij trachtte zich die gepeinzen uit het hoofd te zetten, probeerde te denken aan hetgeen hij nu uitvoeren moest!...
Ik zal den moteur kapot kloppen, of een stuk er af vijzen ...
Maar onweerstaanbaar kwamen dezelfde gedachtekens, klein en bepaald, weer in hem optikkelen ... Neen, Franske en Lowis, dat ging niet ... Nen jongen van twintig en een wijf van in de veertig! Toch wist hij dat zijn redeneering geen steek hield, dat hij ze enkel wilde aannemen om rustig te kunnen blijven ... En hij woont zelf met zoo'n net lief ... Als ik er zulk een vinden k��n! frisch en mollig, een bloem op een veld!...
Geerten vond die voorstellingen leutig, ze verdreven de achterdocht, die hem 't hart verknaagde ... Jaloersch was hij niet, neen ... maar toch ... Lowis was van hem, ... daar moest Franske zijn pooten afho?wen of anders ...
De donkere Scheldebaren, opkammend met schuimende koppen, beukten razend de vlotbrug, die verlaten lag in den blauwenden maneschijn ... Wat verder, tegen de kade, donkerden de sombere scheepsrompen, beweegloos op den woesten, kletsenden golfslag van den door storm ��pgezwiepten stroom. Van uit de onzichtbaarheid der wijdsche duisternissen kwam nu en dan, bij vlagen aanwaaien het schorre toeten van een aankomend schip ...
Geertens' dikgezoolde schoenen klopperden de houten brug onrustig; hem beving een gevoel van schrik, niet meer te overmeesteren hoe meer hij naderde ...
Beneden in het stillere water achter den steenen pier dansten lichtekens de roeibootjes, bij elken schuimgolf, die klokkend tegen den houten steiger klotste ... en wat afgezonderd, gansch met zeildoek overspannen, dicht tegen elkander aangeleund, dobberden die vervloekte moteurkens, rank en sierlijk in 't nu en dan door wolken verduisterde wijfelschijnen der maan ...
De stilte was zwaar, soms een korte pooze verbroken door 't heftig loeien van den wind en 't bulderend rollen der tuimelende baren van den hollen vloed.
Geertens moed nam af. Hij vond zich-zelven laf, futloos-laf!: een ongekend gevoel voor hem. In zijn beneveld denken klaarde geen enkel beeld.
Schuw speurde hij rond, sprong in een bootje, dat vast tegen den steiger lag: het wiegelde vervaarlijk, schepte wat water. Met een enkelen stap stond hij wijd-beenend overeind in 't naastbij liggende sloepje, dat hij zacht afdrijven deed tot het hem mogelijk werd zich vast te klampen aan den boeg van een ander vaartuigje, gemeerd aan een ijzeren ladder, die langs den kademuur daalde ... Nu was hij tegen de moteurkens ... Hij zou toeslaan ... Zijn groote lierenaar had hij reeds geopend om een groot gat in het over den motor gespannen zeildoek te kerven ...
Sluw-voorzichtig meed hij den vagen schijn van een lantaarn op de kade ... Kalm wilde hij wezen ... Nu zou hij 't doen; nu ... Als hij maar eens zoo'n moteurken bezat! Dwars door 't natte strakke
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.