Geerten Basse | Page 3

Monteyn Lode
lippen en tranerige oogen naar binnen gewipt hadden om zich wat te verwarmen, namen de twee kameraden afscheid. Zwaar-stappend langs de slijkerige straten, door den steeds aandikkenden mist, waarin alles wegdoezelde, en die de roode en witte en blauwe lantaarns aan de schel-kleurige bargevels omvoolde met stille treurnis, trok Geerten huiswaarts ... Immer dezelfde gedachten hielden tegenwoordig zijn hoofd bezig ... 't Was een kleine denkbeeldencirkel, waarin zijn geest voortdurend ronddwaalde: Er was geen geld meer te verdienen met dien verdoemden stiel!... Een motor moest hij hebben ... 't Zou een schoon bootje moeten zijn, een flinke kas, een goeie moteur, bankjes met rood floeren kussentjes en van voor een lichtje ... Iederen avond, na 't drinken van een dikkop, of twee, overlegde hij na?ef-blij, als een begeerig kind, hoe zijn scheepje zijn moest, n��tellend hoeveel hij per dag m��er zou verdienen dan nu, tot, met een schok, zijn kleine gedachten in-eens stil-stonden ... Nooit zou hij geld genoeg hebben om een motorboot te koopen, nooit!... nooit!! Dan verteederde hij zich over zijn eigen bitter lot ... werd plots boos, raasde inwendig ... vloekte binnensmonds ... Reeds tweemaal had hij bij zijne welstellende zuster aangeklopt om een voorschot, en bij zijn ouden vader ook; maar nergens was hij er in geslaagd een duit los te maken, bang als ze waren nooit meer een centiem van 't geleende terug te zien. Zijn zuster!... 't Was ook al wat! Omdat ze nu met een stuk water-klerk getrouwd was, moet ze toch zooveel van heuren neus niet maken ... Ze was toch maar de dochter uit een bollewinkeltje ... en Moeder-zaliger had de centjes toch zuur verdiend met koffie opschenken voor de vrouwen uit de buurt ... O dat geld!... Aan Lowis durfde hij 't niet meer vragen ... "Een moteur hoort ge te goed 's nachts," had ze gezegd ... In-eens, kwam in hem opschokken de gedachte aan een tocht, dien hij van avond voor haar maken moest naar een Spaansch stoombootje, dat op rivier voor anker lag, om een vaatje gesmokkelden wijn af te halen ... "Vijf frank weeral," dacht hij, opgewekt ...
Maar stil aan vloeide zijn hart weer vol galligheid ... "O die vetlappen! Met hun moteurkens vergallen ze 'nen mensch zijn schoonste plezier" ... Hierbij dacht hij aan 't genot dat Lowis hem schonk, en 't deed een deugdelijke kitteling over zijn rug loopen, wijl gulzig flikkerden zijn beluste oogen ... Door de drabbige nattigheid van den nevel, die stillekens dreef, wazigen rook gelijk, tusschen de lage vooroverhellende gevels der binnenstraten, waar elke woning bijna een herberg was, waaruit gulpte, snerpend-zeurige muziek, dragend zang van zat-gebralde keelen,--trok Geerten huiswaarts ... Langs hem heen gingen muf-riekende koffieboon-raapsters, kort-gerokt boven de haastig-drentelende voeten, en mannen in fluweelen buizen met hoog beslijkte modderbroeken plooiend op zware schoenen, sloffend over de glimmend-vettige kasseide ... Een reesem dronken matrozen, het gore flanellen hemd ver-open op de borst, toog hem voorbij ... Met een zekere vreugde zag hij de hossende bende voortslieren van d'eene naar de andere zijde ... Waar die binnenvallen is de avond goed ... en onwillekeurig dacht hij aan zijn Lowis ... Die rosse had er goddoje de streek van weg om zoo'n labbers uit te zuipen. Even schoklachte hij in zijn baard.--Zoo peinzend, was hij geraakt op een groot plein, waar lange platte natiewagens, dicht nevens elkander gerijd, den langen dissel ten hooge, in de vuile nattigheid van den slijkbodem, te wachten stonden op 't werk van den volgenden dag ... Geerten stak het plein dwars over, ging dan de hooge koetspoort, zwart gapend in vuil okergelen trapgevel, binnen, poosde even voor een deur, waaruit een lichtstreep op den nattig-glinsterenden gangmuur viel, in beraad staande of hij nog een snapske pakken zou, stapte dan toch maar verder, te hongerig om langer te talmen ... Op de voorschoot-smalle binnenplaats, waar vele huizekens, smoezerig-zwart gesmookt, kouwelijk bijeenhurkt en--arme, brokkelige, als oude wijvekens voor-overhangende trapgevelkens, schamel verlicht door een flakkerend olielampeken v��or een Ons-lievevrouwenbeeldje, stonden stootwagens, in elkander geschoven, de berries als hulpeloos biddende armen omhoog ... Geerten sakkerde toen hij op 't nauw-verlichte venstertje van zijn krot toe ging, want hij zag dat het grauwe waschgoed nog nat hing te flapperen, lijk dezen middag, aan den langen staak die het heele nauwe binnensteegje overspande.
Ge?rgerd trad hij binnen, vloeken op de lippen het ruige, diep-doorgroefde weer-bruine gelaat, vertrokken; onder de norsch-bijeenplooiende stoppelige wenkbrauwen flikkerden kwaadaardig de staal-grijze oogen, anders klein en waterig ... Met een smak smeet Geerten de kamerdeur open. In 't vertrek hing een stinkende rookwalm. De lamp smookte fel, alles hullend in een halve duisternis, waarin de schrale manke meubels schenen weg te kruipen ... Uit de alkoof aan de andere zijde der kamer, steeg zacht een ronken ... Geerten bleef sprakeloos ... Met een zwaren bons plofte zijn dicht-gebalde knokkelvuist
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 28
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.