een
gevoelerig, alom-bekend Engelsch deuntje, trippelden door de kamer,
dom-vroolijk en vuig-dartel, lijk den perelenden lach eener dolle
maagd ...
Käthe zong mee ... De "printers" brulden onverstaanbare woorden, de
roeiers hadden dwaze pret, tot de plezante bazin, met een klein gebaar,
wat stilte verkreeg en Franskens welluidende, sentimenteel-bibberende
neustenor alleen, in gemeen haven-engelsch, 't roerend "Chorus"
voort-zong ...
Because I love You... My only one regret, Since then we 've never met
Because I love you... Yes, my heart is yours!... Because I love you!...
Hij bezag Lowis, voelde dat hij haar bekoorde, dat ze "zijn" was ...
* * * * *
Geerten liep over den slijkerigen steenweg langsheen de eenzame
kaden, nu en dan groote stappen nemend om te mijden de wijde plassen
door den regen achtergelaten ... Een bolle wind woei ... Met
schrikkelijk razen holde hij over de zinken afdaken, deed de
flakkerende gasvlammen dansen achter de driftig rammelende ruiten,
huilde woest in het touwwerk der vast-gemeerde schepen, waarvan de
zwiepende masten, nauw zichtbaar in de duisternis, boven de
goederloodsen uitstaken ...
"Wat 'n hondenweer," peinsde Geerten ...
Hoog in de lucht, nu en dan mat-zilvrig beglansd door een ronde maan,
zeilden wild over 't waterig blauw de witte wolken, die de bries
uitrafelde en stuk-scheurde, de flardende brokken met omstuimige vaart
voort-jagend ... Een eenzame locomotief, uitpuffend blanke
rookpluimen, seffens door den gierenden wind tot pluis verstoven,
manoeuvreerde, af en toe luid-gillend ... Geerten hoorde hoe losgelaten
wagens donderend tegen elkander botsten, tot opnieuw weerklonk een
eentonig toeten, gevolgd door rauw fluiten, en de locomotief een
nieuwe reek rammelende wagens voortduwde ...
Geerten maakte de oorlappen van zijn klak los, bond ze onder de kin
vast, want zijn ruige wangen tintelden van kou ...
Loopend langs de huizen, om zich tegen den zoevenden wind te
beschutten, begon hij na te denken over hetgeen hij nu doen ging ... De
frissche nachtlucht verhelderde zijn brein, waarin nog hingen nevels
van wisky en gerstenbier. Hij moest gaan ... maar waarom was 't lot
juist op hem gevallen?... Waaróm?... en wanneer alles nu eens uitkwam?
Dan zou hij niet gemakkelijk uit de handen van 't gerecht blijven ... en
de anderen ook niet ... Ja, ja, ze zouden wel zwijgen ... Kon 'n mensch
wel iemand betrouwen?... Verdomd toch, waaróm was Franske nú juist
bij Lowis gebleven?... Weer hoorde hij zijn eigen woorden van daar
straks, toen de mannen allemaal reeds weg waren en Käthe met één der
"printers" ook al heengegaan was!...
"Gaat-de mee doór, Franske?" ...
Waarom was Franske toch gebleven?... Hij kon er geen kop aan
krijgen ... Nu was hij misschien al naar huis ... Hij trachtte zich die
gepeinzen uit het hoofd te zetten, probeerde te denken aan hetgeen hij
nu uitvoeren moest!...
Ik zal den moteur kapot kloppen, of een stuk er af vijzen ...
Maar onweerstaanbaar kwamen dezelfde gedachtekens, klein en
bepaald, weer in hem optikkelen ... Neen, Franske en Lowis, dat ging
niet ... Nen jongen van twintig en een wijf van in de veertig! Toch wist
hij dat zijn redeneering geen steek hield, dat hij ze enkel wilde
aannemen om rustig te kunnen blijven ... En hij woont zelf met zoo'n
net lief ... Als ik er zulk een vinden kón! frisch en mollig, een bloem op
een veld!...
Geerten vond die voorstellingen leutig, ze verdreven de achterdocht,
die hem 't hart verknaagde ... Jaloersch was hij niet, neen ... maar toch ...
Lowis was van hem, ... daar moest Franske zijn pooten afhoûwen of
anders ...
De donkere Scheldebaren, opkammend met schuimende koppen,
beukten razend de vlotbrug, die verlaten lag in den blauwenden
maneschijn ... Wat verder, tegen de kade, donkerden de sombere
scheepsrompen, beweegloos op den woesten, kletsenden golfslag van
den door storm ópgezwiepten stroom. Van uit de onzichtbaarheid der
wijdsche duisternissen kwam nu en dan, bij vlagen aanwaaien het
schorre toeten van een aankomend schip ...
Geertens' dikgezoolde schoenen klopperden de houten brug onrustig;
hem beving een gevoel van schrik, niet meer te overmeesteren hoe
meer hij naderde ...
Beneden in het stillere water achter den steenen pier dansten lichtekens
de roeibootjes, bij elken schuimgolf, die klokkend tegen den houten
steiger klotste ... en wat afgezonderd, gansch met zeildoek overspannen,
dicht tegen elkander aangeleund, dobberden die vervloekte moteurkens,
rank en sierlijk in 't nu en dan door wolken verduisterde wijfelschijnen
der maan ...
De stilte was zwaar, soms een korte pooze verbroken door 't heftig
loeien van den wind en 't bulderend rollen der tuimelende baren van
den hollen vloed.
Geertens moed nam af. Hij vond zich-zelven laf, futloos-laf!: een
ongekend gevoel voor hem. In zijn beneveld denken klaarde geen enkel
beeld.
Schuw speurde hij rond, sprong in een bootje, dat vast tegen den steiger
lag: het wiegelde vervaarlijk, schepte wat water. Met een enkelen stap
stond
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.