Fulco de Minstreel | Page 7

Cornelis Johannes Kieviet
we je reeds te lang. En Fulco ...."
"Twijfelt er ook niet aan, Jonker", vervolgde Fulco, den jonker de hand toestekende. "Ik wilde u alleen maar een weinig plagen."
De jonker nam de hem toegestoken hand aan.
"Dat is dus weer in orde," hernam de ridder. "Ik geloof, dat de regen eindelijk opgehouden is. Laten we vertrekken. Heer Otto zal wel ongerust over u zijn, Bertha."
Fulco haalde de paarden, en een oogenblik later ging het in galop verder. Het edele bruidspaar reed voorop, de jonker en Fulco volgden. Het was nu niet zoo duister meer tusschen de boomen. De maan goot hare zilveren stralen door het bladerdak en teekende scherpe schaduwen op den grond, die door jonker Jan niet zonder wantrouwen werden aangezien. Hij vreesde, dat Fulco's lied maar al te zeer geschikt was geweest, om de aandacht der gevreesde Nacht-alven op hen te doen vestigen. Doch niets verdachts liet zich zien. Zij hadden ongeveer een half uur gereden, toen zij een drom van ruiters zagen naderen.
"Dat zal uw Heer Vader met zijne gasten zijn, Bertha," zeide Gijsbrecht van IJselstein. "Ik denk, dat hij ongerust geworden is en u komt zoeken."
"Ik denk het ook, hoewel ik mij die vrees niet begrijpen kan," antwoordde Bertha.
Het vermoeden was juist. Heer Otto van Heukelom had zich over zijne dochter ongerust gemaakt, en was haar met zijn edele gasten tegemoet gereden.
"Daar zijn ze! Daar zijn ze!" klonk het uit verscheidene monden, toen de verschillende ruiters elkander genaderd waren.
Heer Otto reed vooruit en begroette zijn aanstaanden schoonzoon en diens gevolg met groote hartelijkheid.
"Wij werden ongerust, Bertha," zeide hij vriendelijk. "'t Was ook al te onvoorzichtig, om zoo laat nog zonder geleide uit te rijden. Waarom geen schildknaap medegenomen?"
"Omdat eene Jonkvrouw van Arkel geen vrees mag koesteren, Heer Vader," antwoordde Bertha lachend. "In dat geslacht kent men immers dat woord niet?"
"Je hebt gelijk," antwoordde de edelman eveneens lachende, "maar mijne fiere dochter vergete niet, dat er een groote afstand bestaat tusschen moed en roekeloosheid. Doch laten we naar het kasteel terugkeeren. 't Is al middernacht."
Een half uur later reden zij de hooge poort van het slot binnen. De edelen begaven zich naar de Vrouwen, die in de groote burchtzaal waren, en Fulco ging naar de keuken, waar hij als een oude bekende en welkome gast begroet werd.

HOOFDSTUK 2
In en om den burcht
Den volgenden morgen was alles al vroeg in de weer op den adellijken burcht te Heukelom. De hooge gasten, die het slot herbergde, waren nauwelijks van de sierlijk gebeeldhouwde ledikanten opgestaan, of zij begaven zich naar de diep naar binnen gemetselde vensters, om door de kleine, in lood gevatte ruitjes een nieuwsgierigen blik naar buiten te werpen.
Met blijdschap zagen zij, dat de donderbui, die den vorigen avond had gewoed, plaats gemaakt had voor een lachenden hemel en een helder zonnetje. Op het binnenplein trof hun een levendig schouwspel. Alles was daar in beweging. Bedienden liepen ijverig heen en weer, om alles voor het feest in gereedheid te brengen.
De paarden werden uit de stallen gehaald en gereinigd. De hoofdstellen werden gepoetst en opgeknapt, de dekkleeden geschuierd. Het was een gelach en gepraat van de bedienden, een brieschen en hinniken van de paarden, en een kakelen en snateren van het opgeschrikte pluimvee zonder einde. Ginds, buiten de poort, op dat weiland, zagen zij een ander tooneel. Op een vierkant afgezet plein waren werklieden ijverig bezig met het hijschen van een groot aantal vlaggen. Elke vlag verschilde van de overige en alle droegen verschillende kleuren en wapens. Door de zon beschenen en door een zacht windje licht bewogen, geven zij aan het tooneel een aanstekelijk vroolijk aanzien. Op die afgezette weide zullen de edele ridders dien dag hunne krachten met elkander meten, want daar zal, ter eere van het bruidspaar, een steekspel worden gehouden.
Heerlijk vooruitzicht voor de ridders en edelvrouwen, die zich vol blijde verwachting van de vensters af keeren, om zich voor de feestelijkheid te kleeden.
Op de binnenplaats vinden wij onzen ouden bekende, Fulco, terug. Hij is bezig den vurigen schimmel van Heer Gijsbrecht met de meeste zorg te reinigen en op te sieren. Hij heeft het fraaie dier juist geroskamd en haalt er nu met een schuier de losse haartjes af, zoodat het beest glimt in de heldere zonnestralen. Geduldig laat het Fulco zijn gang gaan. 't Schijnt, of het dier begrijpt, dat er heden een wedstrijd gehouden zal worden in schoonheid, moed en kracht.
"Ziezoo, Schimmel," zegt Fulco, het dier liefkoozend op den blanken hals kloppende, "nu mag zelfs de keizer van Duitschland je zien, hoewel ik moet zeggen, dat jouw en mijn Heer minstens evenveel waard is. Kijk, daar komt Jonker Jan aan. Goeden morgen, Jonker!"
"Goeden morgen, Fulco. Jongen, daar heb je eer van. Wat is die schimmel toch een edel dier. Ik heb zijn weerga nog nooit gezien."
"U heeft gelijk, Jonker. 't Is een edel, fier beest.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 65
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.