Fulco de Minstreel | Page 6

Cornelis Johannes Kieviet
zeide Bertha zacht, terwijl ze Gijsbrechts hand vaster in de hare drukte.
"Arme ridders! Zoover van uw vaderland te moeten sterven. Zou het waar gebeurd zijn?"
"Ongetwijfeld, Edele Jonkvrouw!" antwoordde Fulco.
"En zijn ze werkelijk nooit teruggekeerd?" vroeg de schildknaap.
"Neen, Jonker, zij waren in den strijd tegen de Mooren gesneuveld, evenals zoovele anderen. Zij waren als dappere ridders met het zwaard in de vuist gestorven."
"Ach, wat zal die arme Adelheide zich ongelukkig en verlaten gevoeld hebben. Nu kon haar dappere Deodaar niet meer ter hulp snellen, als gevaren haar bedreigden. De dood maakte het hem onmogelijk, om aan zijn ridderwoord getrouw te blijven."
"Toch niet, Edele Jonkvrouw," hernam Fulco... "Luister slechts; het lied is nog niet ten einde."
"Neen Fulco!" riep de Jonker angstig, "nu niet! Zing dat dan liever later eens. 't Is nu middernacht, en .... "
"Kom, dwaasheid!" zei de ridder lachend. "Toe Fulco, laat ons nu hooren, wat er verder gebeurde."
De plaaglustige Fulco had geen verdere aanmoediging noodig.
"Luister dan," zeide hij.
De woeste Noorman trekt door 't land En plundert kloosters en kasteelen. Geen slot is voor zijn macht bestand, 't Moet al in d'eigen rampspoed deelen. Wie slechts den minsten weerstand waagt Wordt spottend in den dood gejaagd.
De Noorman Godfried komt voor 't slot En eischt het op van Adelheide, Die vruchteloos, bij 't dreigend lof, Van Vorst of Ridder hulp verbeidde. Maar, schoon zij ook geen uitkomst ziet, Zich overgeven wil zij niet.
De dienaars toonen trouw en moed; Men weet, er is geen hulp te wachten. Verbitterd door 't vergoten bloed, Dien weerstand achter wal en grachten, Zweert woeste Godfried brand en moord En dreigt vergramd met galg en koord.
Maar kost het krachten, hij wint veld; De overmacht is niet te keeren. Elk dienstkecht op 't kasteel is held, Wenscht tot het uiterst zich te weren. Steeds feller wordt het slot benard! De hoop verflauwt in 't moedigst hart.
De vijand legt een sterken dam, Begint met woede storm te loopen. Schoon menigeen om 't leven kwam, Rammeit men deur en slotpoort open. Verlamd wordt elke weerstandskracht: 't Kasteel is dra in 's vijands macht ....
De Noorman Godfried dringt vooruit. Daar ziet hij Jonkvrouw Adelheide. "Ik eisch de meesteres tot buit, Die zeker lang mijn komst verbeidde. Schenkt aan geen sterveling gena! Voor mij de bruid, haha! haha!"
Hij sleept haar ijlings met zich meê En spot met tranen en met klachten. De Jonkvrouw, overstelpt van wee, Beproeft vergeefs haar zwakke krachten. Zij dekt zich jamm'rend het gelaat En roept verward: "help, Deodaat!"
Een slag weergalmt!... Daar splijt de aard! .... Een zwarte Ridder springt naar voren. Hij zwaait een scherp en vlammend zwaard .... Werpt onversaagd zich op de Noren. En Godfried, overmand van schrik, Deinst sidd'rend voor dien vuur'gen blik.
Wat baat het of hij weerstand biedt? Eén bliksemslag .... hij stort ter neder. Al wat ontvluchten kan, ontvliedt, En keert naar 't spookslot nimmer weder. Een hol gelach klinkt spottend na: "Voor mij de bruid, haha! haha!"
"Verschrikkelijk!" riep de Jonker, wiens gelaat nu doodsbleek geworden was. "Dat was eene ontzettende gebeurtenis, en ik noem het dwaas, ja roekeloos, om zulk een lied in het holst van den nacht te zingen, en dan nog wel midden in een dicht woud. 't Is goed, om .... "
"Och kom, Jonker," viel Jonkvrouw Bertha hem in de rede, "wees toch niet zoo kinderachtig en bang. Ik begin bijna te gelooven, dat er nog heel wat veranderen moet, eer je den ridderslag waardig zijt. 't Was een mooi lied, Fulco, en ik dank u er wel voor. 't Was werkelijk zeer mooi!"
Fulco's oogen tintelden van genoegen. Hij had zijn doel, den jonker bang te maken, volkomen bereikt, en ook was hij gevleid door de vriendelijke woorden van de schoone ridderbruid.
Maar Jonker Jan had geen genoegen. Hij gevoelde zich gekrenkt en vernederd. Hij trad op de jonkvrouw toe, en zeide, het gevest van zijn zwaard grijpende:
"Eenmaal hoop ik Uwe Edelheid metterdaad te kunnen toonen, dat dit zwaard geen lafaard toebehoort. Een Jonker van Asperen kent geen vrees!"
"Behalve voor spoken!" lachte Fulco.
"Zwijg, ellendige dorper!" bulderde Jan, het zwaard thans uit de scheede trekkende, "waag jij het, den spot te drijven met een edelman? Bij St. Joris .... "
"Genoeg, genoeg!" kwam Heer Gijsbrecht thans tusschenbeide. "Geen twist hier in het bijzijn der Jonkvrouw. Steek dat zwaard op, Jonker. Je weet het immers zelf zeer goed, dat we niet aan je moed twijfelen. Daarvoor kenden we je reeds te lang. En Fulco .... "
"Twijfelt er ook niet aan, Jonker," vervolgde Fulco, den jonker de hand toestekende. "Ik wilde u alleen maar een weinig plagen."
De jonker nam de hem toegestoken hand aan.
"Dat is dus weer in orde," hernam de ridder. "Ik geloof, dat de regen eindelijk opgehouden is. Laten we vertrekken. Heer Otto zal wel ongerust over u zijn, Bertha."
Fulco haalde de paarden, en een oogenblik later ging het in galop verder.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 66
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.