Encomium Artis Medicae | Page 9

Desiderius Erasmus
het eerstgenoemde, hetwelk wij uitsluitend aan God toeschrijven, door de ouden aan
het gebied der geneeskunde onttrokken werd, die daardoor wel hun lichtgeloovigheid,
maar toch ook hun groote dankbaarheid toonden. Zoo meenden zij, dat door de hulp van
Aesculapius Castor, de zoon van Tyndareus, en verscheidenen na hem uit de onderwereld
in het leven teruggekeerd zijn. Wij lezen, dat Asclepiades een persoon, die gestorven, ter
begrafenis uit zijn huis gedragen was en over wien reeds de gebruikelijke lijkklachten
waren uitgesproken, van den brandstapel weg levend naar huis teruggevoerd heeft. De
geschiedschrijver Xanthus verhaalt, dat een gedood jong van een leeuw en een man, dien

Draco had laten ombrengen, weder tot het leven teruggebracht zijn door een kruid, dat
"halis"[2] heet. Ook getuigt Juba, dat in Afrika door middel van een kruid iemand weer in
het leven teruggeroepen is. Nu zou ik mij er weinig om bekommeren, als er menschen
waren, die aan deze verhalen geen geloof sloegen; toch vervullen zij ons met des te meer
bewondering voor de geneeskunde, hoemeer zij ons, niettegenstaande hun
ongeloofwaardigheid, tot de erkentenis dwingen, dat wat er waars aan overblijft toch nog
buitengewoon is. Hoewel, wat voor onderscheid is er voor hem, die aan het leven
teruggegeven wordt, of de levensgeesten door werking van de godheid opnieuw in de
ledematen, die zij reeds verlaten hadden, worden teruggebracht, dan wel of zij, diep in het
lichaam begraven en door de kracht der overweldigende ziekte onderdrukt, door de kunst
en de zorg van den geneesheer ondersteund en voor den dag gebracht worden en, reeds
op het punt te wijken, op hun plaats worden gehouden? Of komt het niet ongeveer op
hetzelfde neer, een doode te doen herleven of iemand, die weldra zal sterven, in het leven
te houden? En toch noemt Plinius in het zevende boek van zijn "Historia Naturalis" zeer
velen met name op, die, na reeds ter begrafenis uit hun huis gedragen te zijn, deels op den
brandstapel zelf, deels eerst na verscheidene dagen, weder herleefden.
[Voetnoot 2: In Plinius staat "balis" (Vertaler).]
Een wonder noemt men datgene, wat het toeval aan weinigen gegeven heeft. Maar is dan
niet veeleer een wonder te noemen, wat onze wetenschap dagelijks aan velen verleent?
En ofschoon wij deze aan den Algoede te danken hebben, Wien wij alles verschuldigd
zijn, meene toch niemand, dat mijne woorden meer aanmatiging dan waarheid bevatten.
Verscheidene ziekten zijn van dien aard, dat er een wisse dood volgt, als niet de
geneesheer onmiddellijk hulp verleent, zooals bij voorbeeld de verdooving, die vooral
vrouwen pleegt te overvallen, diepe onmacht, verlamming en beroerte. In iederen tijd en
bij ieder volk zijn hier voorbeelden van te vinden. Moet nu niet hij, die den
overrompelenden dood door zijn kunst verdrijft, die het leven, plotseling overmeesterd,
terugroept, te allen tijde als een welwillende en genadige godheid beschouwd worden?
Hoeveel menschen zijn niet vóór hun tijd ten grave gedaald, toen nog niet door de
schranderheid der geneeskundigen de werkingen der ziekten en de aard der
geneesmiddelen doorgrond waren? Hoeveel duizenden leven niet heden ten dage en
bevinden zich lichamelijk wel, die zelfs niet geboren zouden zijn, als niet diezelfde
wetenschap zoovele middelen tegen de gevaren der geboorte en de verloskunde had
uitgevonden. Ja, reeds aanstonds op den drempel des levens roept de barende tegelijk met
het wicht, dat geboren wordt, met klagende stem de heilzame hulp der geneeskundigen in.
Aan hunne kunst heeft ook het leven te danken hij, die het leven nog niet eens ontvangen
heeft, daar door haar een ontijdige bevalling verhinderd wordt, en zoodoende der vrouw
de kracht om het zaad te ontvangen en bij zich te houden verleend en gelegenheid tot
baren gegeven wordt. En hoewel er terecht gezegd is: "slechts God kan den mensch
helpen", vindt toch voorzeker mijns inziens de bekende Grieksche spreuk "de eene
mensch is de god van den anderen", zoo ergens, hare toepassing bij den betrouwbaren en
deugdelijken geneesheer, die niet alleen helpt, maar ook behoudt. Of schijnt hij dan niet
ondankbaarder dan de ondankbaarheid zelve en bijna het leven niet waard, die de
geneeskunde, welke naast God de voortbrengster, beschermster, behoudster en
verdedigster van ons leven is, niet lief heeft, hoogacht en met bewondering en eerbied tot
haar opziet? Wier hulp allen immers te allen tijde noodig hebben? Want van alle overige

wetenschappen behoeven wij niet allen, noch ook te allen tijde, gebruik te maken. Op de
toepassing van deze wetenschap echter berust het geheele leven der stervelingen. Want
gesteld eens, dat er geen ziekten waren, dat allen zich in een goede gezondheid mochten
verheugen, hoe zouden wij desniettegenstaande deze in goeden staat kunnen houden,
indien niet de geneesheer ons het onderscheid tusschen heilzame en schadelijke
voedingsmiddelen en de juiste inrichting van onze geheele levenswijze, die de Grieken
dieet noemen, leerde?
Een zware last voor de menschen is de ouderdom, dien men
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 35
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.