Eline Vere | Page 3

Louis Couperus
kamer werden verdreven. Het werd een weinig rustiger, ieder was echter bezig, behalve Lili.
--Wat een rommel! sprak zij binnensmonds; en zij borstelde zittend heure haren uit, golvend en aschblond, om daarna van een grooten kwast een sneeuw van poeder op haar armen te doen vallen.
Dien kwam terug, ademloos, en het hoofd schuddende met een goedigen glimlach.
--Dien, witte lakens en tulle, gauw! riepen Freddy, Marie en Paul tegelijkertijd. Paul was van zijn trap afgeklommen, had het groote witte kruis, waaronder hij bijkans bezweek, op de estrade geplaatst en vlijde de matras en tal van kussens aan het voetstuk.
--Dien, witte lakens en tulle, alle tulle en gaas, dat er is! En Dien bracht het aan, met de andere meiden, wit, alles wit.
V.
Mevrouw Verstraeten was naast haar nicht, Betsy van Raat, gaan zitten. Zij was gehuwd met den ouderen broêr van Paul.
--Jammer, dat Eline niet is gekomen; ik had op haar gerekend, om de lange pauzes met wat muziek aan te vullen. Ze zingt zoo lief.
--Ze was waarlijk niet wel, tante. U begrijpt, hoe 't haar spijt, ooms verjaardag niet te kunnen meêvieren.
--Wat heeft ze?
--Ach, ik weet niet, ze was zenuwachtig, geloof ik.
--Ze moet heusch niet zoo toegeven aan die buien. Met een beetje energie kom je die nervoziteit wel te boven.
--U weet het, tante, het is de ziekte van het jongere geslacht! zeide Betsy, met iets als een treurigen glimlach.
Mevrouw Verstraeten zuchtte, en schudde toestemmend het hoofd.
--A-propos, hernam zij. De meisjes zullen morgenavond zeker te moê zijn om naar de opera te gaan. Zo? je misschien onze loge willen hebben?
Betsy bedacht zich even.
--Ik heb morgen een dinertje, tante, maar toch wil ik de loge heel gaarne hebben. Alleen de Ferelijns en Emilie en Georges komen, maar de Ferelijns wilden vroeg weggaan, omdat de kleine Dora weêr niet wel is geweest, en dan zo? ik met Emilie en Georges een acte kunnen gaan hooren.
--Nu, dat is dan afgesproken. Ik zal je de kaartjes sturen! sprak mevrouw Verstraeten, en stond op.
Ook Betsy stond op. Georges De Woude Van Bergh wilde haar juist aanspreken, maar zij deed, alsof zij hem niet zag. Zij vond hem van avond onverdragelijk; reeds tweemaal had hij haar aangesproken en beide malen hetzelfde gezegd, iets over de tableaux. Gedecideerd, hij had geen conversatie. Morgenavond zo? zij hem ook al moeten genieten. Tantes loge was een uitkomst.... Haar man stond in de serre met een groep heeren, den heer Verstraeten, den heer Hovel, Otto en Etienne Van Erlevoort, die druk redeneerden, en hij luisterde toe, met zijn groot dik lichaam de bladeren eener palm verdrukkend, een ietwat dommen lach op zijn goedig gelaat. Ook hij ergerde haar; zij vond hem archi-vervelend, en een rok stond hem zoo slecht, niets chic! In zijn duffel zag hij er ten minste flink uit!
En zij vond gelegenheid even tot hem te zeggen:
--Spreek toch eens iemand aan, Henk. Je staat al den heelen tijd in dien hoek. Circuleer eens een beetje; je ziet er zoo uit, net of je je verveelt.... Je das zit scheef.
Hij stotterde iets en tastte aan zijn hals. Zij echter keerde zich om en was weldra te midden van een luidruchtig troepje, dat zich om freule De Woude geschaard had. Zelfs de melancholieke mevrouw Van Rijssel, Freddy's zuster, had zich er bij gevoegd. Emilie De Woude was ongehuwd en droeg haar acht-en-dertig jaren met een benijdenswaardigen levenslust; haar aangenaam, opgewekt gelaat maakte een allerinnemendsten indruk. Zij geleek op haar veel jongeren broêr Georges, maar had iets joviaals, dat zeer afstak tegen zijn gemaniereerde stijfheid.
Uitgelaten vroolijk had Emilie een kleinen kring, toegelokt door de komische voordracht harer anecdoten, om zich verzameld. Zij was juist bezig te verhalen, hoe ze verleden op de bevroren sneeuw gevallen was voor de voeten van een heer, die haar onbeweeglijk had staan aankijken, inplaats van haar op te beuren.
--Verbeeld je, mijn mof links, mijn hoed rechts, ik in het midden, en daar stond hij, met open mond, naar me te kijken....
VI.
Er klonk een belletje; Emilie staakte haar verhaal en vloog uit haar auditorium weg, om naar voren te komen. Men verdrong zich voor de, zich opschuivende, porte-brisée.
--Ik kan niets zien! sprak Emilie, zich op haar teenen verheffend.
--Komt u hier op mijn stoel, freule! riep, achter haar een jong meisje, dat, in een crême toiletje, boven de anderen uitstak.
--Je bent een dot, Toos, heerlijk! Ik kom. Mag ik even passeeren, mevrouw Van der Stoor; uw dochter redt me uit den nood.
Mevrouw Van der Stoor, een dame, die onder pseudoniem gedichten schreef, week bits glimlachend uit. Zij was een weinig gefroisseerd door Emilie's sans-gêne, zijzelve deed geen poging om beter te zien.
Emilie en Cateau Van der Stoor stonden weldra samen op een stoel, elkander om het middel vasthoudend.
--O, wat mooi! riep Emilie, en zij werd stil van wat zij zag. Uit de baren eener schuimende zee van gaas verrees een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 226
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.