was de herberg van Kobes
Noppe vol volk. De oude vaders speelden er met de kaart, de jonge
lieden op de schuiftafel of de bollenbaan, en moeder Noppe en hare
dochter Lisa hadden werk genoeg om, onder het wisselen van eenige
vriendelijke woorden, de gasten te bedienen, terwijl de baas bijna
gedurig in den kelder bleef om bier te tappen.
Op een vroegen lentemorgen van het jaar 1831,--het was eenen
Dinsdag,--trad Kobus Noppe van de straat in zijne woning, stapte
langzaam tot het diepe der kamer, trok eenen stoel nevens de kas van
het uurwerk en liet zich als mismoedig er op nedervallen. Eene
uitdrukking van slechte luim benevelde zijn gelaat, hij liet het hoofd op
de borst zakken en zonk weg in gepeinzen.
Scheen baas Noppe ondanks zijn struischen lichaamsbouw,
opmerkelijk loom en traag, zijne echtgenoote, die nu uit den stal in de
gelagkamer trad, was integendeel klein en mager, maar hare levendige
oogen en rappe beweging en een zuurzoeten blik, dien zij van terzijde
op haren man richtte, konden doen denken, dat zij met meer wilskracht
was begaafd dan hij, en waarschijnlijk niet gewoon was voor hem te
zwichten.
Zij naderde hem en vroeg half schertsende:
"Nu, Kobus, jongen lief, op welken doorn hebt gij getrapt? Gij gaat
even uit, om ons gebroken houweel naar den smid te brengen, en daar
keert gij terug met een gezicht als de kwade moordenaar! Wat is er
alweder?"
"Ik heb moeder Houtman ontmoet," zuchtte hij.
"Is het het anders niet? Wat wonders is daar aan?"
"Zij heeft mij opnieuw gesproken van haren zoon Frans en van onze
doohter Lisa."
"Het is te begrijpen; maar moet gij daarom zuur zien als een
stekelvarken?"
"Ik zie niet zuur, Christien; ik ben bedroefd.
"Zoo, en waarom?"
"Ach, Christien, er drukt mij iets op het hart, zoo zwaar als lood. Gij
zoudt mij een groot plezier doen, wildet gij mij gedurende eenige
oogenblikken laten spreken."
"Altijd hetzelfde liedje ongetwijfeld?"
"Het is gelijk, Christien.... Lisa is naar het veld, wij zijn alleen. Wees
goed en zit eens neder."
"Nu, laat hooren, Kobus."
"Gij zijt, hoop ik, nog niet vergeten, vrouw, wat goede, getrouwe
vriendschap wij en de Houtmans, van jongs af, elkander altijd
toedroegen. Vroeger waren zij onze naaste buren, en hun zoon en onze
dochter hebben te zamen gespeeld, van voordat ze nog alleen konden
loopen."
"Maar waarom zegt gij dit alweder?" morde de vrouw. "Weet ik het
niet zoo goed als gij zelf?"
"Ja, ja, des te beter; maar ik bid u, laat mij voortgaan. Wij hebben met
de moeder van Frans en met zijn vader zaliger dikwijls, lachende doch
ernstig evenwel, gezegd dat de kinderen later een schoon paar zouden
zijn--en het is waarlijk zoo. Dit ten minste kunt gij niet betwisten,
Christien, al trekt gij de schouders op. Hij is een welgemaakte, sterke
jongen; onze Lisa heeft ook armen aan het lijf. Beiden zijn braaf en
werkzaam. Zij beminnen elkander; en dewijl zij sedert lang weten, wat
wij voor hen van hunne eerste jonkheid af hebben gedroomd...."
"En het is daarom, onnoozele Kobus, dat gij zuur ziet? Heeft moeder
Houtman u misschien verwijten durven doen?"
"Zij heeft mij geene verwijten gedaan, maar mij onder de oogen
gebracht, dat het tijd wordt om over het lot der kinderen besluit te
nemen."
"Kan zij dan niet meer wachten? Het brandt er zeker niet?"
"Zij heeft mij weder gesproken van het hofstedeken onder Thielen, dat
met St.-Baafsmis ledig valt en dat de eigenaar, op haar verzoek, aan
onze kinderen wil in pacht geven. Het zou eene dwaasheid zijn, denkt
zij wel te recht, zulke goede gelegenheid te laten ontsnappen; en dewijl
de kinderen...."
"Goed, goed, Kobus, de kinderen hebben daar niet over te beslissen;
maar gij, wat hebt gij haar geantwoord?"
"Ik heb haar gezegd dat zij gelijk heeft, dat ik niet beter wensch dan de
jonge lieden maar seffens te laten trouwen; maar dat ik eerst mijne
vrouw daarover moest spreken."
"En gij waart opvoorhand spijtig, omdat gij voorzaagt, dat ik daarop
geen gunstig antwoord zou geven?"
"Om de waarheid niet te verbergen, ja, het is zoo."
"Welnu, gij hebt u niet bedrogen, man. Onze dochter is nog jong
genoeg om te wachten; wij kunnen hare tegenwoordigheid nog niet
missen. Om eene meid in onze herberg te nemen, daartoe heb ik in het
geheel geenen lust."
"Christien, gij zijt niet oprecht," mompelde de baas. "Er speelt u wat
anders in het hoofd."
"Het is wel mogelijk."
"Zou het zonder redenen zijn, dat gij den zoon van den secretaris zoo
uiterst veel vriendschap betuigt, alsof de grond te hard was voor zijne
voeten? Sedert dat die jongen uit de stad is gekomen en hier dagelijks
een paar uren rondom onze Lisa draait, hebt gij slechte gedachten
gekregen, vrouw."
"Slechte gedachten?" herhaalde zij met een zegevierenden glimlach.
"Wil ik
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.