Een spoorwegreis in Korea | Page 3

S. Kalff
rivier over en wachtte tot den

volgenden dag in een herberg, die niet veel van de pas verlatene
verschilde, de komst van den trein af. Spoedig was ik nu te Syen-Chou,
en bevond dat er daar wel een telegraafkantoor was, maar geen
telegraafkantoor dat voor het publiek open was. Zuiver ambtelijk....
Echter wilde ik de zaak zoo spoedig niet opgeven. Ruim een halven dag
besteedde ik aan heen en weer loopen naar verschillende beambten en
militaire posten, ten einde de beschikking te bekomen over den
electrischen draad. Het telegram moest weg.--Doch het eenige gevolg
van al deze bemoeiingen was de belofte, dat indien zekere ambtenaar,
welke zich toen op 170 mijlen afstands bevond, de vergunning wilde
verleenen, mijn telegram zou worden doorgezonden naar een ander
kantoor, om van daar, in het japansch vertaald, naar het kantoor te
Seoul te worden overgeseind. Voor die mededeeling werden nog
allerlei omwegen gebruikt; want het is een kenmerk van den
Oost-Aziaat, dat hij een vraag op elke mogelijke wijze beantwoorden
zal, behalve met een eenvoudig: "neen"--schoon hij toch niets anders
meent.
Gelukkig dat mijne vrienden te Syen-Chou, van mijne reisongelukken
hoorende, mij van geld en proviand rijkelijk voorzagen; die zorg was
althans opgeheven. Ik was nu gerestaureerd, en moest zien Pyeng-Yang
te bereiken. De spoortrein was daarvoor het aangewezen middel, maar
het was, in dit stadium der voltooiing, geen spoortrein met
gemakkelijke passagierswagens, restaurantwagen, enz. Neen, ik moest
plaats nemen op een vlakken transportwagen, niets dan een vloer op
een onderstel, tusschen stapels houtblokken. Mijn parapluie en
regenmantel konden mij beschermen tegen den regen, die zich niet
wachten liet, maar niet tegen den snijdenden wind. De rit was lang, en
zonder afwisseling. Op vele plaatsen zwalpte het water over den
spoorwegdijk, somtijds moest de conducteur een eind weegs voor de
locomotief uit loopen, om te zien of de baan nog vertrouwbaar was.
Hoe wij nog verder kwamen, zonder in den doorweekten en ten deele
weggespoelden grond te zinken, of in het water dat om de wielen der
wagens spoelde, is mij nog een raadsel. Echter kwamen wij zonder
ongeval aan de rivier, maar ik was tot op de huid toe nat. Bij aankomst
was de veerboot reeds weg; eerst des anderen daags ten 3 ure zou er

weer gelegenheid tot overvaren zijn. Derhalve moest ik nogmaals de
herberg--en welk een herberg!--opzoeken. En toen ik de overzijde van
de rivier bereikt had (het had dien nacht zwaar geregend en de
overtocht werd daardoor vertraagd) kwam de boot te laat voor den trein
naar Pyeng-Yang. Het begon nu naar eene episode uit het leven van Jan
Ongeluk te gelijken.
De streek zag er, tengevolge van de overvloedige regens, uit als een
kleine archipel, waarbij de koreaansche woningen met hunne
onmiddellijke omgeving de eilandjes voorstelden. Ook de herbergen
waren zulke eilandjes, zoodat ik den weg daarheen moest afleggen op
den rug van een inboorling. Vierentwintig uren zat ik nu te wachten op
de aankomst van een trein; toen deze eindelijk uit den nevel te
voorschijn kwam dacht ik, dat geen engelenzang mij schooner in de
ooren had kunnen klinken dan ditmaal de fluit van een locomotief. En
toen de trein zich in beweging stelde en ik de vlakke vrachtwagen,
waarop ik mij een plaats had moeten zoeken, onder mij voelde trillen,
had ik mij in den fauteuil van een "train de luxe" niet behagelijker
kunnen gevoelen.
De gedachte dat ik thans binnen drie uren Pyeng-Yang bereikt zou
hebben, waar ik weder telegraaf en stoomboot te mijner beschikking
zou vinden, was voor mij zoo verrukkend, dat ik mij geneigd gevoelde
om al het ondervonden leed der laatste dagen te vergeten. In deze
tevreden stemming schonk ik het restantje van mijn proviand aan twee
reizende militairen; eene vrijgevigheid waarover ik later reden zou
hebben berouw te gevoelen.
Ongeveer twee uren lang bleef de trein eene goede vaart behouden.
Toen stopte hij onverwachts aan het station Suk-Chou, en na lang
wachten kwam eindelijk het bericht, dat er dien dag niet verder
gestoomd zou worden. De reden kwamen wij niet te weten. De nacht
moest toen in een herberg worden doorgebracht, en om die te bereiken,
moest ik van het station ruim een mijl ver door diepe modder waden.
De regens hadden den slechten koreaanschen landweg tot een
moddermoeras gemaakt. Japansche herbergen, die zooveel zindelijker
en ordelijker zijn dan koreaansche, waren in dit nest niet aanwezig; aan

de inlandsche durfde ik mij na de opgedane ervaring niet meer wagen,
en daarom bleef mij niet anders over dan mijn toevlucht in een tempel
te zoeken.
Na nogmaals een mijl door de modder, maar nu op een anderen weg,
geploeterd te hebben, bereikte ik ten leste, beregend en beklonterd, de
pagode. Had ik nu mijn proviand nog maar gehad--doch ik had mijn
oortje versnoept. Kippen noch eieren, noch iets van dien aard was te
bekomen. Het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 13
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.