Een liefde | Page 3

Lodewijk van Deyssel
met de vingers, deed haar kanten zakdoekje wapperen, draaide op een voet rond als een tol en was op het punt naar haar korset te grijpen om voor tamboerijn te dienen bij haar dansen, toen haar blik tegen den spiegel aankwam, aan den wand. Zij vond op-eens dat zij dwaas deed, kwam tot bedaren, in een akelig-leeg gevoel, lei haar handen naast elkaar even over de borst en zakte hijgend op den stoel van zoo-even neer. Zij voelde zich weer een jong kind zijn in haar dolle vreugde. Onwetend wat te doen, stak zij, uitrustende, de haren tusschen haar tanden, en onttrok ze weer met geweld aan haar eigen beten. En hijgend neuriede zij melodien uit de Juive, die zij den vorigen Dinsdagavond had gehoord. Zij bond de haren in stevige knoopen aan elkaar. Zij trappelde met de voeten op den vloer, al maar niet wetend wat te doen van blijdschap.
--Ja, ik ben twee en twintig jaar! joedelde zij, sprekend en zingend, en dat vind ik heerlijk, verrukkelijk, hemelsch, en hij houdt van me, want hij heeft t' van avond zelf gezeid, en wij zullen samen trouwen, zoo gauw mogelijk, en dat vind ik zalig! ...
Achter de kamer knapten de trappetreden onder Jans, die beneden alles nog opgeredderd had, en nu ook naar bed ging. Mathilde waakte even op uit haar mijmeren, met luisterende oogen. Een beetje bedremmeld en aarzel-lachend keek zij in de rondte. De stappen van Jans stierven uit op de verdieping daarboven. Mathilde hoorde, als heel uit de verte, Jans haar kamertje dichtdoen en het knipje voor de deur schuiven. Daarna was alles stil in huis. Mathilde pakte haar gloeyende wangen tusschen de handen. Langzaam peuterde zij de knoopen uit de haren los en gooide ze allemaal naar achteren. Zij hoorde niets meer dan het gezuis van de gasvlam voor haar. Zij dacht er aan dat haar vader ook al naar bed moest zijn gegaan. Zij keek naar de zoldering en zag de zware schaduw van haar ledikant. Zij vond, dat van-avond de dingen op haar kamer zoo vreemd en koud waren als anders nooit. De tafel bewoog niet, de kasten zeiden niets en de stoelen waren leeg. Er daalde een benauwde warmte van het plafon neer. Alles in de rondte, wat niet in den gas-schijn was, stond in een rare donkerte. Mathilde zag onbekende zwarte hoekjes, en een vreemd soort ruischende stilte wasemde daaruit op, naar haar toe.
Zij kreeg 't warm, zij streek met haar zakdoek over het vochtige voorhoofd en den klammen hals. Zij deed haar jak uit. Zij had pijn aan haar linkervoet. Zij duwde haar schoen uit. Zij had lichtgroene kousen aan, en kreeg onder het ledikant haar zwart-zijden pantoffels. Toen sidderde het dunne bedgordijn. Mathilde had een kleine huivering. Ze draaide het gas hooger. Langzaam ging ze naar de waschtafel. Haar wangen waren purperrood, haar hoofd boog naar den linker schouder, de zware zwarte haren bosten in glimmende kronkelingen over den half blooten rug. In het hoofd klopte de wildheid van zoo-even na. Zij deed een beetje Floridawater op den handdoek en bette haar gezicht ...
O God, hij hield van haar! ... Zij was bang duizelig te worden, als ze er erg aan dacht. Haar handen leunden op de kanten van de waschtafel, haar blikken zweefden langzaam over de kom met water. Zuchtend zij er weer van daan en zag besluiteloos rond. Het gaslicht brandde flikkerend hoog. Zij had 't erg warm. Zij haakte haar groenen rok, die met een haakje en oogje op den rug vast zat, los, en liet hem over haar voeten uit glijden, en hing hem op in een muurkast, waaruit zij meteen haar langen licht-grijzen peignoir, met zwart-fluweelen kraag en mouwopslagen te voorschijn kreeg. Zij lei dien op de tafel en bleef daarvoor staan in haar korte witte rokken, waaronder de groene gladde kousen in de vloerdonkerte op-stonden. Het haar, ver naar voren aan weerszijde, verborg haar oogomkastingen in een schaduw, waar de oogen als zwarte seinlichtjes in uitschenen en klapten open en dicht. In elken blik zag zij het geheel van haar kamer, met dezelfde kleuren en vormen als elken avond. En toch scheen alles zoo vreemd. Er was als een bizonder en ongekend leven in de meubels, die haar geen kwartier geleden nog zoo oud en levenloos hadden omgeven. Een geheimzinnig suizen, iets, als schemerde daar een onzichtbaar waas van de zoldering naar beneden om langzaam weer op te trekken en als zweefde er een zwartige wolkige massa van de wanden uit naar voren, om, door de ruimte van het vertrek heen, over het huisraad te dwalen en zich daarmee te vermengen of op eens in zich zelf te verdwijnen. Het scheen, dat er straks een gedaante zou opkomen, die iets te fluisteren had aan Mathildes oor en dat er een vreemde wind langs het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 149
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.