Een klein heldendicht | Page 5

Herman Gorter

groene weiland,
als de hemel blauw wolkt, zoo keek hij over
het
boek, de groene tafel, in de schaduw.
Zooals een man die diep achter
aan 't schip,
aan 't stuur, aan 't roer hangt en het schip bestuurt,
zoo
hing hij achterover in zijn stoel
en keek in het paarsch en bruin
kamerlicht.
En hij liet diep in zich gedachte dringen,
en tot zijn hart
bezonk de wetenschap.
En van buiten klonken jubelgeruchten.
Want in het weven van de zon
klonk stil
en was een zilvren zee geroezemoes.
En hij dwaalde uit,
zooals een vogel vliegt,
in de zilvren en verre werklijkheid,
en zag
een schaduw van wat hij kon doen,
als een vogel zwart door wit
voorbij schieten.
Zooals een stem begint te roepen, klonk
toen weer toen hij
terugkwam, vóór hem 't boek.
"Daarom arbeiders, o vereenigt u,

want gij zijt de meesters, gij hebt de kracht,
als gij het slechts wilt, als
gij het slechts weet."
Het klonk als een roepende uit de schaduw.

"Gij zijt de Vaders, arbeiders, de aarde
is uwe vrouw, o laat toch niet
het kind
u langer ontstelen, maar maakt uwe
familie één en in
drieën onverdeeld."
Zoo klonk toen uit de schaduw van het boek
de
heerlijke stem der menschen-bewustheid,
als uit de opalen diepten
van de

geschiedenis der menschheid, op'nend, klonk het.
Nieuw
altijd weer, altijd, iederen dag.
En hij zat stil en luisterde heel lang,
en liet het doordringen diep in
zijn bloed,
en liet zich verandren, iederen vezel.
Want hij was tot
heel lang zeer dom geweest.
Zooals in de lente, het versche sap


doordringt in den stam van de lila iris,
en maakt het blad anders en
schept de bloem.
Zoo drong in dien arbeider door de kennis,
en
maakte zijn bloed in zijn aadren anders,
zoodat zijn beenen en dijen
en vuisten
anders werden en opgroeiden tot daden.
Hij zat daar lang
zooals een donkre bloem
in de schaduw. De gloed der wetenschap

om hem. Zijn hoofd was als een vlam van kennis.
Hij liet het stil
rondom zich heen vergaren,
opbranden om zich als de hooge zee,

en zonk er met zijn hart steeds dieper in.
En toen, toen hij er goed
zeer diep in was,
stond hij op en hief zijn gestalt er in,
bewoog zich
door den vloed, ging stil naar 't werk.
Toen hij weer thuis kwam, stond er brood en koffie,
en zat Maria daar
met roode lippen.
En hij nam 't wittebrood en zoende haar.
Zooals
een paard dat in de weide huppelt
zonder toom was hij. En zij kuste
innig
hem op zijn mond en op zijn bloeiende borst.
En zacht
speelde ze met hem en trok hem
naar zich toe en kuste hem om de
wangen.
En zij nam zijne, hij nam hare handen,
ze speelden saam
met levende kleinodieën.
Zoo zaten ze, de zachte lucht van linnen
van haar japon, en de veel
fijner geur
van daaronder vulden de glazen kamer.
En de wolken
gingen voorbij en 't uur,
en de zon scheen en maakte 't binnen goud.

En hij zei: "nu moet ik weer naar mijn werk,"
en stond op, en zij
stond op, en zij gingen
na eenen laatsten kus samen uiteen,
hij naar
zijn werk en zij ook naar haar werk.
Maar 's avonds stortte hij zich weer diep in
de eenzaamheid en in het
gouden boek.
Hij zou weten hoe 't in de wereld uitzag.
En diep met
een gespanne' en zwarten wil,
de handen aan het hoofd tegen de
ooren,
de zwarte wenkbrauwen gefronst, en 't haar
stijfstaande op
zijn kop als bij een stier,
zat hij bij 't boek en las als 'r aan gemetseld.

Hij las hoe of de arbeid is de waarde,
en hoe de arbeid ten deele
vergoed
wordt den arbeider, in zijn loon, en hoe
er arbeidstijd aan
hem ontstolen wordt.
Hij zette zich vast op zijn ellebogen,
en

begreep 't goed, het werd in hem geklonken
zooals de ijzren pijlers
van een brug.
Hij zat als een gast aan een stevige tafel,
en at van de
kennis, en niets te veel.
De gouden lamp met haar petroleum

straalde, en 't zwart van 't duister was als stof
en roest, maar in de
hoeken was het fulpen.
En hij sloot er zich in in de kennis.
Zooals
een smid die om zich zelven bouwt,
die voor zijn werk binnen het
werk moet zijn.
Hij las hoe noodzaaklijk de slavernij
moet erger worden op de
arbeiders.
Omdat zij altijd een steeds sterker druk
van rijkdom
staaplen--hij las hoe de knechtschap
vermeert, maar ook de scholing,
en ook de
Eenheid der arbeiders. Hij zag het vóór
zich, boven 't
boek in 't felle helleschijnsel.
Hij begreep het, de zwarte arbeiders
waren
levend voor hem, daar vóór hem, 't kapitaal
was goud boven
het gouden boek, daarin
zag hij de zwarte arbeidersfiguren.
Hij
drong zich tegen 't boek aan, en zijn handen
werden vochtig tegen
zijn blanke slapen.
Zijn oogen schitterden, er liepen tranen

doorheen van licht, zeer diep, zij vielen niet.
Hij begreep het, in 't
binnenste der wereld
drong hij, dat was het wezenlijk geheim,
het
geheim van 't bestaan, 't eigenlijke
wat hij moest weten, de diamant
der daad,
waar alle daden uit voort moesten komen.
Hij voelde het,
hiervandaan kwam het leven
der maatschappij.
En der maatschappij was
hij zelf de kern, zoo goed als ieder ander.
Hij ademde diep in den zwarten nacht
naar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 17
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.