Een klein heldendicht | Page 4

Herman Gorter
een vol bed blauwe violieren?zoo hief de zaal zich, en er was een donder?van rumoer door de donkre vergadring.
En Willems hart werd klaar zooals een parel,?en hij voelde zich daar tusschen geworpen,?tusschen zijn kameraden, zoo zooals?een niets-waardige, maar die door de andren?eerst een waardige wordt en zuiver klaar.
"En als de arbeiders van ééne natie?zich stortten in den politieken strijd?om de staatsmacht, zij vielen den staat aan?en als alle arbeiders aller naties?dit deden en zich stortten op het land?van den staat, zooals nu de zeegolven?aller oceanen bruischen op het land--?dan werden de arbeiders zelf het land,?het vaste rustig land der eeuwigheid,?en Vrijheid zou met de arbeiders wonen,?en alle menschen waren eeuwig vrij."
Het leek wel of de reednaar werd zijn stem,?zijn stem van goud, en dat goud weer de Vrijheid.?De Vrijheid steeg op en verdoofde alles?rondom Willems ooren. Er werd gesproken?nog aldoor veel, hij hoorde het niet meer.?Hij zag in het ovalen duister de?Vrijheid gaan, haar smijdig goud figuurtje.?Hij zag de drommen van zijn kameraden?donker blauwgroen, en haar tusschen hen komen?met haar gouden lach over al haar leden.?En zooals een die aan de donkre zee?zit, en de vioolkleurige heft haar stem,--?voor hem niet, maar lijkt slechts voor zich te ruischen.?Hij kijkt slechts naar de zon, hoe goud die is,?en goud heengaat en trekt, zoo was ook hij.?Hij zag alleen nog maar de gouden Vrijheid,?en begreep, en luisterde hoe zij ging.
En toen de vergadring uit was en in?een wolk zich oploste, toen ging hij heen.?Veranderd. Zijn hart had weer iets anders?gekregen en verloren, 't Voelde nieuw aan.?En in zijn voeten liep reeds half de Vrijheid.
IV.
Toen de ochtend stil was als een heilig water,?trad hij de kamer waar de meublen bruin?ware' in, de lucht hel, het stof roerde niet.?Het goud stroomde buiten al door de straten,?en langs de wolken zeer wijd heengestrekt.?Zoo stil als een jonkvrouw de eerste droomen?der liefde waarneemt, duizelde hem om 't hoofd:?De arbeiders beklimmen de ochtendhoogten.
Zacht als een diepe nis leek hem de kamer,?het hoogst in 't huis, uitziende op den hemel,?en 't arme bruine deurtje van de kast?naast het raam, naast den openen hemel,?leek hem te bergen 't allerrijkst geheim.?Hij trad toe, en hij strekte zijne handen,?en nam het boek, het gele, uit de kast,?en droeg het stil naar de vierkanten tafel,?en zette zich en legde het open.
En zooals eene die zich voor het eerst?zet bij een veelgeliefde, zat hij neer,?en deed het oor open voor 't wonderboek.?Hij keek er in zooals wie in een water?kijkt buiten onder boomen, het zwart water?is licht van kabbelingen van de zon.?En stil begon de wetenschap te spreken.
"De arbeid maakt alles van uit de aarde.?De arbeiders huwen zich met de aarde.?De arbeiders de Man, en zij de Moeder.?En 't Kind is het Werk, dat uit steen en aarde?oprijst. Het alomtegenwoordig Arbeids-Werk.
Maar ach--dat kind het wordt aan hem onttrokken,?die de vader was. En 't wordt hem weggesleept?in andre huize', en niet met hem gedaan?zooals hij wenschen zou. En de vader?blijft arm en kinderloos: de arbeider."
Hij staarde met groote oogen in het boek,?zooals een kind dat voor het eerst een onrecht?ziet, met groot oog vol pijn er star naar kijkt.?In de zachte ochtend was het een verschrikking,?zooals de nacht is, en zijn oog ging open?zooals de nacht, en zijn hart als de nacht.?Hij was zeer jong, hij was als eene bloem.
En terwijl buiten de lichtlelies groeiden,?boog hij zijn hoofd ter neder in de schauw,?de bruine, die daar voor zijn voorhoofd was,?en las van daaruit, van uit paarsche scheemring?naar 't gele boek, dat zijn letters zwart straalde:
"Maar de Arbeid heeft zooveel afgestaan?aan den Rijkdom, de Rijkdom is zoo groot?geworden, dat zij de Arbeid heeft verkeerd?van klein en hout in groot en staal, dat rijk?is geworden het Arbeids-Instrument.?En millioenen zijn daardoor beroofd?van 't houten kleine werktuig, en nu arm?en bezitloos is de Meerheid der Menschen."
Zooals uit 't diepe ruischen van de zee?der kerk het orgel klaar begint te spelen,?zoo klonk van uit het ruischen van de letters,?die hij daar vóór op de tafel zag,?de diepe beteek'nis der wetenschap.?En zijn hoofd was zooals een gouden vrucht,?die van een boom over een water hangt?in September, als het water opgeeft?de gouden stralen van de middagzon.?En in zijn hoofd steeg op 't arbeidersbloed,?het bloed des overwinnaars, dat anders?bruischt dan het bloed van den verslagene,?want dat is flauw en leekt flauw bloedend heen.?En als een stier, die op de weide komt,?in 't Voorjaar, op het zwellend groene weiland,?als de hemel blauw wolkt, zoo keek hij over?het boek, de groene tafel, in de schaduw.?Zooals een man die diep achter aan 't schip,?aan 't stuur, aan 't roer hangt en het schip bestuurt,?zoo hing hij achterover in zijn stoel?en keek in het paarsch en bruin kamerlicht.?En hij liet diep in zich gedachte dringen,?en tot zijn hart bezonk de wetenschap.
En van buiten klonken jubelgeruchten.?Want in het weven van de zon klonk stil?en was een zilvren
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 17
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.