Een klein heldendicht | Page 3

Herman Gorter
beenen en vuisten,?en nog wat anders waaraan men niet denkt.?Er gonsde een grijze scheemring om haar heen,?en 't leek zoo of zoo was de eeuwigheid.
"Als wij samen zijn, o allen te zamen,?mannen en vrouwen proletari?rs,?zijn wij meester van 't al. Dat is de taak?eindloos voor mij, maar er moet aan begonnen."?Zooals een vuurge bloem, diep in de scheemring?van een kamer, waar niets anders is, bloeit,?vuurrood--zoo groeide zij in de gedachte.
En zij verhief zich, en trok zich zacht uit,?het kleine dasje en haar wol'ge jak,?en rok en broek en kousen. En haar hemd?trok zij over haar hoofd en armen heen.?En zij bleef nog wat denken in de scheemring?onder de zoldring. En ging toen in bed,?en legde zich onder de dekens neer.?Haar lijf was vol, en vast haar hart daarin.?Zij lag daar stil zooals een jonge boom.?En denkende aan het Doel sliep zij in.
's Nachts sluipt er rond een God. Dat is de Moed.?Die gaat door achterstraten, en daar waar?de hooge huizen der arbeiders zijn.?En waar zij liggen duister in de scheemring?met hun vrouw, met hunne broers en zusters,?maakt hij ze vast en moedig. De nacht geeft?ze sterker aan het licht dan zij ze nam.?Maria lag roerloos. De goê gedachten,?die zij gehad had den dag, stijfden zich?in haar, en werden en maakten haar vast.
En buiten kwam de Dag zooals een minnaar,?en spreidde 't schemerkleed wijd open, toen?hij 't om de schouders hing. Maria ontwaakte,?brekende, op haar bed. En stil en klaar?lag ze, ziende den goddlijken ochtendstond.?En zij hief zich. Haar voorhoofd ging naar 't licht.?En zij wiesch zich, bukkende naar het water.?En zij at iets en zei moeder goên dag.?En zij ging door de lichte hooge straten.?En zij trad de fabriek in in den schemer?van staal.?En zei aan d'andren dat ze mee zou doen.
III.
In de zaal ruischte het licht, zooals in zee?de middag ruischt. Een hemelvaart van licht?steeg op naar boven en maakte een wolk?onder het glazen dak, en menschen kwamen?tusschen het groen en het hangende rood--?een zwerm gezichten in het gele licht.?En Willem duizelde: hij kwam ter leering.
Zooals aan de zee gele bloemen groeien,?zooals over zee zwarte wolken zijn,?zooals op zee de straten van de golven?toonen haar zwart en rood en groen gelaat?'s morgens als de zon schijnt,--en elke gevel?eener golf toont zich anders parelmoer.--?Zoo was de zaal, ze bruischte op hem in.?En zooals de drommen der zware winden?al trommelend over zee uit den afgrond?des winterhorizons op komen zetten,?in 't laat najaar, wanneer de zon zich stort?vroolijk op zee, zoo kwamen drommen mannen?zacht-luidruchtig pratend en schuifelend?de zaal binnen, diep zooals een afgrond,?en leken met gelaten gouden droom.
Een gouden droom in blauwe werklijkheid.
Er is wel een stil plaatsje tusschen rotsen?aan zee, waar stil de zee in sluipt, het kindje?der groote golf, komende aan haar hand,?komt daar alleen, en stort zijn helder water?op 't gele kiezelzand wat daar stil ligt.?Zoo was de ziel van Willem, hij zat stil?zooals een bloem diep in de zaal gezonken,?en hoorde voor zijn oor geweldige zee,?en ving ze in zijn hart parelend op.
Het was een groot rumoer van gaan en komen,?de arbeiders vulden geheel de zaal.
En de zaal zette zich, en was een wolk--?in 't dikke blauw schemerden stil de hoofden hoofden--?en allen werden, allen keken stil?naar waar vijf hoofden als vijf sterren blonken.
En een stond op, Willem kende hem wel,?zijn hart ging open want hij had hem lief?zooals een vriend een kameraad bemint.?En 't was Willem toen hij tegen de zaal?begon te spreke', of hij sprak tot zijn hart.
"Wanneer de mannen van een ieder vak?zich zamelen zooals een golf zich zamelt?op zee, zooals men ziet een zwarte wolk?zich samenballen, dan komt er een kracht?tusschen de arbeiders van dat enkel vak".
Zwaar waren de woorden.
"Als een enkel vak?over de aarde zich kon samenpakken?zooals een wolk of zooals de lawine,?dan zou de rijke patroon nedervallen?zwak, en de arbeid vond zijn zonneweg?naar beneden, diep in het zonnig dal,?waar het geluk en zoete vrede woont".
Willem luisterde en zag de landouwen?hoog in de blauwte van de diepe zaal,?boven des sprekers zacht goud-gele hoofd.?De heele zaal leek als een blauwe zee?op te zwellen naar den spreker, en die?leek neer te komen met zijn zonnig hoofd.?En Willem zag alleen dat hoofd, zoo gouden,?zweven en spreken, als een sprekend hoofd,?dat geen lijf meer had maar alleen een stem.
"Als de vakarbeiders van heel een land?zich konden vereenen tot blijvende hulp?aan elkander, zooals op zee de golven,?die ook niet apart zijn maar saam de zee,?dan maakten zij een kracht, zooals de krachten?van elk arbeider apart, en te zamen?alle aparte krachten. Maar veel meer?nog. Want er ware' in hen één Wil".
De wil vertoonde zich. Hij was het zonlicht?buiten, men zag hem stijgen als de zon,?in vierkante stralen door alle vensters.?De aarde was er vol van.
"Als de vakarbeiders?aller landen zich konden?samenvoegen, dan kwam de stille zon?der Vrijheid, o gewis. O twijfelt niet.?Mannen, de Zon schijnt. Gij zijt zelf de Zon."
Zooals
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 17
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.