en alle wezens, dieren en planten, namen daarin deel, allen
putten kracht en bezieling uit haar, zooals eertijds de oude goden van
Egypte uit de levensbron, die in den Hemel opwelde, hun uitgeputte
krachten hernieuwden.
Naarmate ik het doel van mijn tocht naderde, zag ik duidelijk, dat de
bevolking hier aanmerkelijk verschilde van het armoedige en havelooze
volkje, dat ik gewoon was in Abydos te zien. De menschen, die ik hier
ontmoette, waren zindelijker, en hun voorkomen was voor den
beschaafden vreemdeling minder weerzinwekkend. Zelfs de dieren
zagen er volmaakt gezond uit en vormden een opvallende tegenstelling
met hun arme lotgenooten in Abydos, die soms bijna niet op hunne
pooten konden staan, uit gebrek aan het noodige voeder, zooals dit
heerlijke gras, dat vocht en zon in overvloed kreeg. De wegen waren
breed en goed onderhouden; in één woord, ik kon aan alles bespeuren,
dat ik een welvarend dorp naderde, zindelijker, dan ik hier nog ooit een
had gezien. Het voorkomen der woningen en straten bevestigde, toen ik
eindelijk in de plaats zelve was aangekomen, wat ik reeds uit vele
voorafgaande kenteekenen had opgemaakt; nergens zag men hier die
bergen van afval, die de zorgeloosheid, luiheid en armoede der
bewoners verraden. Alles zag er helder en vriendelijk uit en gaf blijk,
dat de inwoners in gelukkiger en onbezorgder levensomstandigheden
verkeerden dan den egyptischen landbewoner in den regel te beurt
vallen; het bleek duidelijk, dat dit dorp de woonplaats was van een rijke
en machtige familie, welke belang stelde in het lot der onderhoorigen,
die reeds zoo vele jaren voor hen hadden gearbeid te midden van de
groene velden, die hen omgeven. Ik had van verre reeds de kasr (het
kasteel) gezien, waaromheen de huizen waren geschaard, zooals
eertijds in onze dorpen in de middeleeuwen de woningen der slaven en
lijfeigenen rondom het feudale slot waren gelegen, welks zware massa
reeds van verre macht en aanzien verkondigde.
In de in steen gegrifte gedenkschriften der egyptische monumenten
wordt dikwijls melding gemaakt van huizen, die men door het
bijvoegsel "wit" van andere woningen onderscheidt, zoo heette het
paleis der Faraoh's eenvoudig het "dubbele witte huis", juist zooals de
woning van den President der Amerikaansche republiek het Witte Huis
heet. Nog heden ten dage zijn in Opper-Egypte de meeste gebouwen,
die aan het gouvernement behooren, wit gekalkt, en men kan ze reeds
uit de verte onderscheiden. Elk op het land wonend Egyptenaar, die
eenig fortuin bezit en op zijn fatsoen gesteld is, of althans wenscht voor
een fatsoenlijk man door te gaan, draagt zorg de muren van zijn huis of
buitenverblijf te laten witten.
De kasr van de familie Botros bezat echter nog meerdere
onderscheidingsteekenen, die dienden om de omwonende fellahs
eerbied in te boezemen; het huis kon bogen op een geweldig zware
deur, met aan weerszijden twee van die duiventillen, die den reiziger
dadelijk doen denken aan de hooge pylonen aan de ingangen der
tempels aangebracht.
De deur van den kasr was vooral merkwaardig wegens hare dikte, en
alsof deze nog niet voldoende werd geacht, had men haar van onder tot
boven versterkt met metalen platen, die door groote spijkers waren
bevestigd, terwijl van binnen zware houten dwarsbalken nog als steun
moesten dienen en alle pogingen tot vernieling schenen te tarten. Zoo
waren eertijds de met goud en brons beslagen deuren van de tempels
der Faraohs, welke de vreemde overwinnaars plunderden zonder
eenigen eerbied voor de godheid. Volgens landgebruik is die deur
bestemd om de bewoners van den kasr te beveiligen voor de booze
bedoelingen van slechtgezinde vreemdelingen, en waarlijk, de
middelen in aanmerking genomen, waarover men op het platte land in
Egypte beschikt, zou men nog eer de muren, die het gebouw omgeven,
kunnen omverwerpen, dan die deur vernielen, tenzij men haar in brand
stak.
Het kasteel is namelijk omringd door een zeer hoogen muur, waarin
zich nog eene andere deur bevindt, ten gerieve van die bewoners, welke
zich naar het dorp willen begeven, in eene richting, tegenovergesteld
aan de ingangspoort.
Die poort geeft toegang tot een groot binnenplein, waarop zich in het
midden een prachtige sycomore verheft, welke naar alle zijden zijn
dichtbelommerde takken uitsteekt, die een toevluchtsoord zijn voor
eene menigte gevleugelde kleine zangers en een verkwikkende,
schaduw bieden aan de eigenaars der bezitting, hun kinderen en hun
talrijke dienaren.
Naast de beide poorten zijn de woningen der poortwachters, negers, die
op de hurken gezeten, hun witte tanden vertoonen, terwijl zij hun
rozenkrans door de vingers laten glijden en zorgen, dat niemand hier
zonder verlof binnen treedt. Gedurende den dag is de toegang zoo goed
als vrij, en ieder, die hierin behagen schept, kan zich gaan verlustigen
in den aanblik van den rijkdom van een egyptischen grooten heer, zijn
dorst lesschen met het water, dat in een grooten zir in de schaduw van
den sycomore geplaatst is, of rusten op banken van
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.