aan vast, terwijl hij wanhopend bleef blaffen.
"Howik," zei kapitein Hull en wendde zich tot den bootsman van den Pelgrim, "laat bijdraaien en de kleine boot strijken."
"Houd je goed, hond, houd je goed!" riep de kleine Jack het dier toe dat hem nu door een half gesmoord geblaf scheen te antwoorden.
De zeilen van den Pelgrim werden dadelijk zoo gesteld dat het schip genoegzaam onbeweeglijk bleef, op minder dan een halve kabellengte van het wrak.
De boot werd gestreken en dadelijk lieten kapitein Hull, Dick Sand en twee matrozen er zich in zakken.
De hond bleef blaffen. Hij trachtte zich aan de verschansing vast te houden, maar viel telkens op het dek terug. Men zou gezegd hebben dat zijn geblaf zich niet meer tot hen richtte die hem naderden. Gold het de matrozen of passagiers die in het schip opgesloten waren?
"Zou er zich dan aan boord een schipbreukeling bevinden, die het overleefd heeft?" zei Mevr. Weldon bij zich zelve.
De boot van den Pelgrim bereikte met eenige riemslagen de omgeslagen kiel.
Maar eensklaps kwam er een verandering in de houding van den hond. Op het eerste geblaf dat de redders uitnoodigde tot hem te komen, volgde nu een woedend gebrul. Het zonderlinge dier werd nu door den hevigsten toorn bewogen.
"Wat scheelt dien hond toch?" zei kapitein Hull, terwijl de boot achterom ging, teneinde dat gedeelte van het dek aan te doen dat onder water lag.
Noch kapitein Hull, noch zij die zich aan boord van den Pelgrim bevonden, konden opmerken dat de woede van den hond zich op dat oogenblik het hevigst uitte, toen Negoro zijn kombuis verliet en zich naar den bak begaf.
Kende en herkende dan de hond den kok? Het was zeer onwaarschijnlijk.
Hoe het zij, na den hond aangekeken te hebben, zonder eenige verwondering te doen blijken, ging Negoro, die de wenkbrauwen toch een oogenblik fronste, naar het verblijf der equipage.
Intusschen was de boot het achterschip omgevaren alwaar de naam Waldeck op den spiegel te lezen stond.
Waldeck, maar geen naam van de haven waar het schip te huis behoorde. Doch aan de vormen van den romp, aan zekere bijzonderheden die een zeeman dadelijk in 't oog vallen, had kapitein Hull herkend dat het vaartuig van Amerikaanschen bouw was. De naam bevestigde dat trouwens. En nu was er van die groote brik van vijfhonderd ton niets meer overgeschoten dan de romp.
Een groot gat in den boeg van de Waldeck wees de plaats aan waar de schok had plaats gehad. Tengevolge van het op zij vallen van den romp, bevond die opening zich toen op vijf of zes voet boven het water,--'t geen verklaarde waarom de brik nog niet gezonken was.
Op het dek dat kapitein Hull in al zijn uitgestrektheid overzag, was niemand.
De hond, die nu de verschansing verlaten had, liet zich nu naar het grootluik glijden dat open was en blafte nu eens naar binnen, dan weder naar buiten.
"Dat dier is stellig niet alleen aan boord!" merkte Dick Sand aan.
"Dat geloof ik ook niet!" antwoordde kapitein Hull.
De boot voer nu langs de verschansing aan bakboordszij, die half onder water lag. Ware de deining maar iets sterker geweest, dan zou de Waldeck binnen eenige oogenblikken gezonken zijn.
Het dek der brik was van het eene eind naar 't andere schoongeveegd. Er bleef niets anders over dan de stompen van den grooten mast en den fokkemast, die beiden op twee voet boven de vissing waren afgebroken en zeker bij den schok gevallen waren, hoofdtouwen, stagen en loopend want medeslepende. Evenwel waren, zoover het oog reikte, geen overblijfselen in den omtrek van de Waldeck te bespeuren,--'t geen wel scheen aan te duiden dat het ongeluk reeds voor eenige dagen had plaats gehad.
"Als soms eenige schipbreukelingen de botsing overleefd hebben," zei kapitein Hull, "zullen ze wel van dorst en honger bezweken zijn, want het water heeft de kombuis moeten bereiken. Er kunnen niets anders dan lijken meer aan boord zijn!"
"Neen!" riep Dick Sand uit, "neen, dan zou de hond zoo niet blaffen! Er zijn levende wezens!"
Op dit oogenblik liet het dier op den roep van den leerling zich in zee glijden en zwom met moeite naar de boot, want hij scheen uitgeput.
Men nam hem op en hij wierp zich gretig, niet op een stuk brood dat Dick Sand hem dadelijk voorhield, maar op een tobbe die een weinig zoet water bevatte.
"'t Arme dier sterft van dorst!" riep Dick Sand uit.
De boot zocht toen een gunstige plaats op om de Waldeck gemakkelijker langzij te kunnen komen en verwijderde zich met dit doel eenige vademen. De hond moest blijkbaar denken dat zijn redders niet aan boord wilden gaan; want hij pakte Dick Sand bij zijn baaitje terwijl zijn klagend geblaf met nieuwe kracht weer begon.
Men begreep hem. Zijn gebaren, zijn taal waren even duidelijk als de taal van een mensch. De boot naderde dadelijk den kraanbalk aan bakboord. Daar legden de twee matrozen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.