naar beneden glijden. Dick Sand ging hem vooruit of volgde hem altijd, gereed hem te ondersteunen of hem vast te houden zoodra zijn armen van vijf jaar hem in deze lichaamsoefeningen in den steek lieten. Dat alles nu deed den kleinen Jack goed, die door de ziekte bleek en zwak geworden was; maar weldra kreeg hij zijn kleur aan boord van den Pelgrim terug, dank zij de versterkende zeebries en die dagelijksche gymnastiek.
Zoo stonden dus de zaken. Onder deze omstandigheden had de overtocht plaats, en ware de wind gunstiger geweest, dan zouden noch de passagiers, noch de bemanning van den Pelgrim zich ergens over te beklagen hebben.
Maar juist de hardnekkige oostenwinden boezemden kapitein Hull eenige ongerustheid in en beletten hem het schip op den goeden weg te brengen. Later, bij den Steenbokskeerkring, vreesde hij windstilte te ontmoeten, die hen nog meer zou tegenwerken, om niet te spreken van den aequatoriaalstroom die hen onweerstaanbaar naar het westen zou medevoeren. Hij maakte zich dus, vooral voor Mevr. Weldon ongerust over deze vertraging waarvoor hij evenwel niet verantwoordelijk was. Hij dacht er dan ook over, om zoo hij op zijn weg eenig transatlantisch vaartuig mocht ontmoeten op reis naar Amerika, zijn passagier aan te raden, zich aan boord er van te begeven. Ongelukkig werd hij door de hooge breedte opgehouden om te kruisen met een stoomboot die koers zette naar Panama en daarenboven was in dien tijd de vaart over de Stille Zuidzee tusschen Australi? en de Nieuwe-Wereld niet z���� druk als ze later geworden is.
Men moest zich dus aan Gods genade overgeven en niets scheen dezen eentonigen overtocht te zullen verstoren, toen juist op dien datum van den 2n Februari op de bij het begin dezer geschiedenis aangegeven breedte en lengte iets bijzonders voorviel.
Ten negen ure 's morgens, bij zeer helder weer, hadden Dick Sand en Jack zich op de bramzaling neergezet. Van daar uit konden zij het geheele schip en een gedeelte van den oceaan overzien. Naar achteren vertoonde zich de horizon aan hun blikken, slechts afgebroken door den grooten mast met het brikzeil en gaftopzeil. Hierdoor was een gedeelte van de zee en de hemel voor hen onzichtbaar. Vooruit zagen zij den boegspriet zich boven de golven uitstrekken met zijn drie stagzeilen, die zoo strak mogelijk aangehaald, zich als drie groote ongelijke vleugelen spanden. Onder breidde zich de fok uit en boven het kleine voormarszeil en het kleine bramzeil, waarvan de staande lijken door het in- en uitloopen van de lichte bries kilden. [12] De schoenerbrik zeilde dus zoo dicht mogelijk bij den wind.
Dick Sand verklaarde dus Jack hoe de Pelgrim, goed geballast, goed in evenwicht gehouden in al zijn deelen, niet kon omslaan, ofschoon hij vrij sterk overhelde, toen de kleine jongen hem in de rede viel.
"Wat zag ik daar toch?" zeide hij.
"Zag je iets, Jack?" vroeg Dick Sand, die zich geheel overeind op de zaling oprichtte.
"Ja, daar!" antwoordde de kleine Jack, terwijl hij naar een punt van de zee wees, dat telkens vrij kwam tusschen de schooten van den kluiver en den jager.
Dick Sand keek oplettend naar het aangewezen punt en riep onmiddellijk met luide stem:
"Een wrak, te loevert op, aan stuurboordszij vooruit!"
DERDE HOOFDSTUK.
HET WRAK.
Bij den kreet van Dick Sand, was onmiddellijk de geheele bemanning op de been. De mannen die de wacht niet hadden, kwamen aan dek. Kapitein Hull verliet zijn kajuit en begaf zich naar voren.
Mevr. Weldon, Nan, zelfs de onverschillige neef Benedictus, kwamen aan stuurboordszij over de verschansing leunen om het door den jeugdigen leerling gesignaleerde wrak goed te kunnen zien.
Negoro alleen verliet de hut niet, die hem tot kombuis diende, en zooals altijd was hij van de geheele bemanning de eenige, die geen belang in de ontmoeting van een wrak scheen te stellen.
Aller oogen waren toen op het drijvende voorwerp gericht dat op drie mijlen van de Pelgrim door de golven gewiegd werd.
"Wat zou het wel zijn?" zei een matroos.
"Een verlaten vlot misschien!" antwoordde een.
"Misschien zijn er op dat vlot wel ongelukkige schipbreukelingen?" zei Mevr. Weldon.
"We zullen 't gauw weten," antwoordde kapitein Hull. "Maar dat wrak is geen vlot. 't Is de romp van een schip dat overzij ligt."
"Maar zou 't niet eer een zeedier zijn, een groot zoogdier?" deed neef Benedictus opmerken.
"'k Geloof het niet," antwoordde de leerling.
"Wat zou jij er van denken, Dick?" vroeg Mevr. Weldon.
"Een omgekeerde romp, zooals de kapitein zei, Mevrouw." "'k Geloof zelfs dat 'k zijn gekoperde huid in de zon zie schitteren."
"Ja.... waarlijk...." antwoordde kapitein Hull.
Daarna tot den man aan het roer:
"Een tikje loeven, Bolton, om dichter bij het wrak te komen."
"En ik," hernam neef Benedictus, "ik houd vol wat ik gezegd heb. 't Is bepaald een dier!"
"Dan zou 't een koperen walvisch moeten zijn," antwoordde kapitein Hull, "want ook ik zie hem in de zon schitteren!"
"Hoe het zij, neef Benedict," voegde Mevr. Weldon er bij, "u zult
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.