honderd vaten traan aan de lading van den Pelgrim. Nooit had men slechter vangst gehad. Kapitein Hull kwam dus thuis met de teleurstelling van een voortreffelijk jager, die voor 't eerst van zijn leven platzak terugkomt, of althans bijna. Zijn eigenliefde, zeer geprikkeld, was er mede gemoeid en hij vergaf dien schoeljes niet, wier weerspannigheid de resultaten zijner kampanje op het spel had gezet.
Tevergeefs beproefde men te Auckland een nieuwe visschersbemanning aan te werven. Al de beschikbare zeelieden hadden zich op de andere walvischvaarders ingescheept. Men moest dus de hoop opgeven de lading van den Pelgrim vol te maken en kapitein Hull was op het punt Auckland te verlaten, toen hem door iemand verzocht werd den overtocht mede te mogen maken, 't geen hij niet kon weigeren.
Mevrouw Weldon, de vrouw van den reeder van den Pelgrim, bevond zich toen juist te Auckland met haar zoontje Jack, een jongen van 5 jaar, en een harer bloedverwanten, haar neef Benedictus. James W. Weldon, die wegens handelszaken somtijds verplicht was Nieuw-Zeeland te bezoeken, had hen er alle drie gebracht en meende hen natuurlijk met zich mede naar San-Francisco terug te nemen.
Maar op het oogenblik dat de familie zou vertrekken, werd de kleine Jack vrij ernstig ziek en moest zijn vader, die door zijn zaken gedwongen was te vertrekken, Auckland verlaten en zijn vrouw, zijn zoon en zijn neef Benedictus achter laten.
Drie maanden waren verloopen,--drie lange maanden van scheiding, die voor Mevrouw Weldon zeer pijnlijk waren. Evenwel herstelde haar kind en zij kon nu vertrekken, toen men haar de aankomst van den Pelgrim berichtte.
Om nu naar San-Francisco te vertrekken, bevond Mevr. Weldon zich dezer dagen in de noodzakelijkheid in Australi? een van de vaartuigen op te zoeken van de transatlantische compagnie, de "Golden Age", die van Melbourne over Papeiti naar de landengte van Panama varen. Daarna, eenmaal te Panama, moest zij op het vertrek wachten van de Amerikaansche stoomboot, die een geregelden dienst daarstelt tusschen de landengte en Californi?. Van daar dan vertraging, overscheping, allerlei bezwaren in ����n woord die voor een vrouw en een kind zeer onaangenaam zijn. Op dit oogenblik liep de Pelgrim Auckland binnen. Zij aarzelde niet en vroeg aan kapitein Hull haar aan boord te nemen om haar, haren zoon, neef Benedictus en Nan, een oude negerin die sedert hare kindsheid bij haar in dienst was, naar San-Francisco over te brengen. Drie duizend zeemijlen op een zeilschip! Maar het schip van kapitein Hull was zoo behoorlijk in orde en de moesson was nog zoo goed aan weerszijden van den aequator! Kapitein Hull nam het volgaarne aan en stelde dadelijk zijn eigen kajuit ter beschikking van Mevr. Weldon. Hij wilde dat zij gedurende den overtocht, die een veertig �� vijftig dagen kon duren, zoo goed mogelijk aan boord van zijn walvischvaarder gelogeerd zou zijn.
Er waren dus voor Mevr. Weldon eenige voordeelen in gelegen, om den overtocht in deze omstandigheden te ondernemen. Het eenige nadeel was dat deze noodzakelijk eenige vertraging zou ondervinden door de omstandigheid dat de Pelgrim te Valparaiso in Chili moest gaan lossen. Daarna had hij slechts langs de Amerikaansche kust te houden, met den wind van de landzijde, die de vaart in deze streken zeer aangenaam maakt.
Mevr. Weldon was overigens een moedige vrouw, die niet bang was op zee. Zij had den leeftijd van dertig jaren bereikt, was flink en gezond en gewoon lange zeereizen te maken, daar zij met haren man de vermoeienissen van talrijke tochten gedeeld had; zij had daarom geen vrees voor de meer of minder gewaagde kansen van een verblijf aan boord van een vaartuig van middelmatige afmeting. Zij kende kapitein Hull als een uitmuntend zeeman, in wien James W. Weldon het meeste vertrouwen stelde. De Pelgrim was een stevig vaartuig, een snelle zeiler en stond goed aangeteekend in de vloot der Amerikaansche walvischvaarders. De gelegenheid bood zich aan, men moest er gebruik van maken en Mevr. Weldon maakte er gebruik van.
Neef Benedictus,--dat spreekt van zelf,--zou haar begeleiden.
Deze neef was een goede man van omstreeks vijftig jaren. Doch in weerwil van zijn vijftigjarigen leeftijd, zou het niet voorzichtig geweest zijn hem alleen te laten uitgaan. Hij was eer lang dan groot, eer smal dan mager, met een beenachtig gelaat, een ontzaglijk hoofd en lange haren; men herkende in zijn eindeloos figuur een van die waardige geleerden met gouden bril, onschadelijke en goede wezens, die bestemd zijn hun gansche leven groote kinderen te blijven en zeer oud te worden, als honderdjarigen die als zuigelingen sterven.
"Neef Benedictus,"--zooals men hem steeds en niet alleen in zijn familie noemde, en werkelijk was hij een van die goede wezens die door iedereen met den naam van "neef" begroet worden,--neef Benedictus, die altijd in de war scheen te zijn met zijn lange armen en beenen, zou zich, zelfs in de meest gewone omstandigheden van het dagelijksch leven, niet hebben kunnen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.