dat het grootste verschil
van temperatuur niet meer dan even vijf graden bedraagt. Voornamelijk
hieraan zal wel het mislukken van onze proeven van groenten-kultuur
zijn toe te schrijven, waartoe trouwens ook de gesteldheid van den
grond niet medewerkte. De bodem bestond toch hoofdzakelijk uit
moeras of veen; en waar een dunne laag teelaarde gevonden werd, was
de grond zoo doorwoeld met wortels, dat eene ontginning groote
bezwaren opleverde: nog daargelaten dat ook deze terreinen zoo
vochtig waren, dat wij diepe slooten moesten graven om het water af te
voeren. Toch zochten wij in een naburig boschje een terrein van
beperkten omvang uit, om daarop eene proef te nemen. Na den grond
van wortels te hebben gezuiverd en om het terrein in het vierkant
greppels te hebben gegraven, zaaiden wij daarop verschillende groenten:
boonen, erwten, kool, salade, radijs, peterselie enz., maar geen van deze
groenten bracht het tot rijpheid.
Toch verbouwt de honderd mijlen meer noordelijk gelegen engelsche
missie, voor hare eigen behoefte, met vrij goeden uitslag, aardappelen,
kool en wortelen, en hebben de inlanders vrij uitgestrekte moestuinen.
Maar dit resultaat is niet verkregen dan ten koste van ontzaglijken
arbeid voor de ontginning en de drooglegging van het terrein;
daarenboven is de grond langs het Beagle-kanaal veel beter voor
bebouwing geschikt dan aan de Oranjebaai.
Was de zomer niet gunstig voor onze kweekerij en bracht dit jaargetijde
al haast evenveel dagen van regen, sneeuw en hagel als de winter, zoo
droeg toch de lengte der dagen, de bloeitijd der planten, de
betrekkelijke gemakkelijkheid van tochtjes en uitstapjes er toe bij, om
ons de zomermaanden te doen waardeeren. In dezen tijd des jaars,
gedurende de langste dagen, kwam de zon ten twee uren na
middernacht op, en ging eerst ten tien uren 's avonds onder; en de korte
tijd tusschen zons onder- en opgang was veeleer eene lange schemering
dan een eigenlijke nacht.
Men kan zich moeilijk voorstellen, met hoeveel bezwaren het maken
van uitstapjes en zelfs van eenvoudige wandelingen, in den omtrek van
de Oranjebaai gepaard gaat. Nergens is een spoor van een weg of zelfs
maar van een pad te ontdekken. Langs het strand is het eene
opeenstapeling van rotsblokken en groote steenklompen, waartegen
men met behulp van handen en voeten moet opklauteren, of waarlangs
men zich moet laten afglijden. In het binnenland moet men zich al
kruipend een weg banen door oerwouden in miniatuur, waar men elk
oogenblik neerploft in uitgeholde, verrotte boomstammen, die met hun
bekleedsel van mos en woekerplanten schijnbaar eene vaste
oppervlakte vormen, maar bezwijken zoodra men er den voet op zet.
Dan weer moet ge door poelen en moerassen waden of over dicht
ineengestrengeld doornig kreupelhout loopen dat als een harnas den
bodem bedekt. Geen wonder dan ook, dat wij onze meeste tochtjes te
water maakten. Moesten wij echter het binnenland bezoeken of een
berg beklimmen, dan schoot er niets anders over dan te voet te gaan,
vergezeld van eenige matrozen, die de noodige levensmiddelen droegen,
want op de Vuurlanders viel niet te rekenen: in den zomer na onze
komst, die het meest geschikte seizoen was voor uitstapjes, waren wij
nog niet met de inlanders op genoegzaam vertrouwelijken voet.
Een van onze belangrijkste voetreizen was die naar de Bourchierbaai,
op de westkust van het schiereiland Hardy, alzoo aan den zoom van den
Stillen-oceaan.
Den 25sten Januari 1883, des morgens omstreeks vijf uren, vertrokken
wij met prachtig weer, van de missie: wij waren met ons vijven,
waaronder twee dragers, en richtten ons in rechte lijn naar het westen.
Na eene korte halt halfweg, te midden van een bekoorlijk
berkenboschje, kwamen wij ten elf uren aan de baai Bourchier. Wij
hadden slechts tweehonderd el behoeven te stijgen, en de tocht had zich
door geen enkel incident gekenmerkt. Toen wij naar het ruime, fraaie
strand afdaalden, vonden wij stukken hout, half in het zand begraven en
blijkbaar sedert lang aan weer en wind blootgesteld; bij nader bezien,
bleken het overblijfselen van een schip, dat op deze onherbergzame
kust was vergaan. En deze ontdekking was niet de eenige van dien aard:
dikwijls genoeg vonden wij wrakhout langs het strand, als ten spot van
den naam, dien de Oceaan hier draagt.
Deze weemoedige tropeeën der verdelging pasten overigens volkomen
bij het woeste en toch grootsche voorkomen van dit onherbergzaam
strand. Hier zoekt men te vergeefs naar sporen van menschelijke
woningen: niets dan eene grillig gevormde kust, omzoomd door steile
heuvelen met berken begroeid, die naarmate zij hooger groeiden, door
den fellen wind meer naar het westen waren overgebogen; voorts
bochtige, smalle kreeken, ingesloten tusschen hooge, loodrechte
rotswanden, langs wier voet de golven klotsten en brandden: in een
woord een grootsch, aangrijpend, wild landschap.
Wij besteedden den ganschen dag met het onderzoek van het terrein,
van de geologische gesteldheid en formatie der rotsen en der vele
kleine inhammen, die als het ware eene
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.