Een Jaar aan Kaap Hoorn | Page 5

Paul Hyades

zij hun schip, en gingen over in kano's, waarmede zij naar eene baai op
het eiland Navarin wilden varen, waar zij onderstelden dat een der
Vuurlanders van Fitz-Roy, die dus engelsch verstond, woonde. Op dien
tocht landden zij aan eene vlakte, waar de inlanders hen zoo vijandig

ontvingen en eene zoo dreigende houding aannamen, dat zij
genoodzaakt waren, zich spoedig weder in te schepen. Een hevige
storm veroorzaakte daarop groote schade aan hunne kano's, waarvan
een zelfs geheel verloren ging. Van hunne vaartuigen beroofd, namen
zij nu de wijk in een verlaten kreek, ten zuiden van Vuurland, waar zij,
blootgesteld aan de hevige koude en met een geringen voorraad van
mondbehoeften, van week tot week uitzagen of niet een voorbijvarend
schip hen redden zou. Naarmate de voorraad slonk, werden zij ziek en
stierven allen, een voor een, den verschrikkelijksten hongerdood.
Eenigen tijd daarna vond men hun dagboek, waarin men het eenvoudig,
hartroerend verhaal van hun lang martelaarschap kon lezen tot op den
laatsten levensdag van den laatst overgeblevene, kapitein Gardiner.
In 1854 werd de Allan Gardiner, in Engeland voor rekening van het
Genootschap voor de zending in Zuid-Amerika gebouwd, naar
Vuurland gezonden. Men koos een van de Falklandseilanden, het eiland
Keppel, om daar een post te vestigen, waarheen men de Vuurlanders,
die geneigd schenen het Christendom aan te nemen, zou overbrengen
om verder hunne opvoeding te voltooien. In 1858 werden, onder
leiding van den heer Pakenham Despard, de eerste Vuurlanders naar die
missie gebracht: het waren Jemmy Button, een van de Vuurlanders van
Fitz-Roy, met zijne familie; voorts drie volwassen paren en twee jonge
knapen.
Meenende nu het vertrouwen van de Vuurlanders gewonnen te hebben,
achtten de zendelingen in 1859 het oogenblik gekomen om zich in het
land zelf dier wilden te gaan vestigen. Onder leiding van den heer
Philips en van kapitein Fell van de Allan Gardiner, begaven zij zich
dus naar Woollya, op de kust van het eiland Navarin, waar zij
aanvankelijk goed werden ontvangen. Maar eenige dagen later, op
Zondag, 6 November 1859, terwijl zij godsdienstoefening hielden in
eene tot kapel ingerichte hut, werden zij door de inlanders overvallen
en allen vermoord. Deze ramp verdoofde evenwel den moed niet van
de zendelingen, die op het eiland Keppel waren achtergebleven. Een
vaartuig, uitgezonden om te ontdekken wat er van hunne ongelukkige
broeders geworden was, keerde terug met den jongen Vuurlander
Okokko, die geen deel aan den moord had genomen, maar ook niet bij

machte was geweest om dien te verhinderen. Hij was vergezeld van
zijne vrouw, en van hem leerden de overgebleven zendelingen de
vuurlandsche taal, waarin met name de heer Bridges, de tegenwoordige
directeur der missie, die zich in 1802 op het eiland Keppel bevond,
snelle vorderingen maakte.
In 1863 keerde de Allan Gardiner, die naar Engeland was geweest om
gekalefaterd te worden, naar het eiland Keppel terug met den reverend
Stirling; aanstonds werden nu op nieuw betrekkingen aangeknoopt met
de bewoners van Vuurland zelf. Deze wilden waren ten hoogste
verbaasd toen zij bespeurden dat de blanken er niet aan dachten, wraak
te nemen over den voor weinige jaren gepleegden moord aan de
zendelingen, wier lijken werden teruggevonden en den 11den Maart
1864, met groote plechtigheid te Woollya begraven. Sedert dien tijd
bracht men naar de Falklandseilanden een vijftigtal Vuurlanders, bij
groepen van acht of tien te gelijk; zij ontvingen daar eenig onderricht,
waarna zij naar hun land terugkeerden en hunne oude zwervende
levenswijze hervatten.
In 1865 nam de heer Stirling vier jonge Vuurlanders, van dertien tot
achttien jaren, mede naar Europa. Zij bleven zestien maanden in
Engeland, waar zij zich onderscheidden door hun goed en ordelijk
gedrag, door hunne scherpzinnigheid en vlugheid van begrip. Een van
hen stierf op de terugreis, den tweeden April 1867, na eene langdurige
ziekte: een ander overleed kort daarna den 24sten Juni; een derde
eindelijk bezweek in Maart 1874.
In 1868 werd een klein station gevestigd te Liwaya, op het eiland
Navarin, op den zuidelijken oever van het Beagle-kanaal, en in Januari
van het volgende jaar vestigde de heer Stirling zich geheel alleen te
Ooshooia, op den noordelijken oever van het kanaal, tegenover Liwya.
Er was daar eene goede ankerplaats, bosch, water in overvloed, en een
grond geschikt voor akkerbouw en veeteelt.--In het begin van 1870
vestigde de reverend Th. Bridges. die een groot deel van zijn leven
onder de Vuurlanders op Keppel had doorgebracht en die tot
superintendent der missie was benoemd, zich te Ooshooia, met twee
bekeerlingen, waarvan de een een bekwaam timmerman en de ander

landbouwer was. Hoezeer men met de werkzaamheden zoo veel
mogelijk spoed maakte, verliepen er toch twee jaren eer het
etablissement te Ooshooia gereed was.
Wie tegenwoordig te Ouchouaya komt, ziet daar een soort van dorp,
met een zeker aantal huizen in plaats van hutten, eene kerk, eene school
en een weeshuis. De heer Bridges heeft eene
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 17
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.