II
In den morgen van den elfden November 1882 wierp eene goëlet, die
de engelsche vlag voerde, het anker uit tegenover onze hutten. Onze
eerste gedachte was, dat wij ook nu weder te doen hadden met een
robbenjager, die hetzij uit nieuwsgierigheid, hetzij om onze hulp in te
roepen, ons een bezoek kwam brengen. Deze onderstelling bleek
evenwel onjuist: eene van het schip afgezonden sloep naderde snel
onze kleine aanlegplaats: zij bevatte twee passagiers, waarvan de een
de gezagvoerder van het schip moest zijn, terwijl de ander geheel het
voorkomen had van een engelsch geestelijke. Eenige minuten later
zetten die heeren voet aan wal, en stelden zich zelven voor: de een was
kapitein Willis, gezagvoerder van de goëlet Allan Gardiner, in dienst
van den protestantschen zendingspost in Vuurland; de ander was de
directeur (superintendent) van dien post, de reverend Thomas Bridges.
Voor ons vertrek uit Frankrijk droegen wij kennis van het bestaan dezer
missie: de post is aangewezen op de kaarten van het zuidelijk deel van
Vuurland; wij wisten dat wij in geval van nood daar hulp konden gaan
vragen, en dat de zetel der missie te Ooshooia of Ouchouaya was,
ongeveer honderd kilometers ten noorden van de Oranjebaai. Daartoe
bepaalde zich onze kennis van dezen zendingspost.
De heer Bridges deelde ons dadelijk het doel van zijne komst mede.
Van den kapitein van de Thomas Hunt vernomen hebbende, dat zich
aan de Oranjebaai eene fransche wetenschappelijke missie bevond,
waaraan ook een geneesheer verbonden was, kwam hij ons verzoeken,
te Ouchouaya een onderzoek in te stellen naar eene hevige epidemische
ziekte, die sedert het begin van het jaar onder de protestantsche missie
woedde. Een aantal Vuurlanders waren door die moorddadige epidemie
aangetast, en al de aangetasten waren na verloop van hoogstens vijf of
zes weken bezweken; de inlanders waren als door een panischen schrik
bevangen, en het engelsche personeel van de missie begon evenzeer te
vreezen voor de besmetting eener ziekte, waartegen geen
geneesmiddelen iets hadden gebaat. Men moet evenwel niet vergeten,
dat eigenlijke geneeskundige hulp te Ouchouaya niet kon worden
verleend, want in de omstreeks vijftien jaren dat de kleine engelsche
kolonie daar gevestigd was, had zij nog nooit een dokter gezien.
Het spreekt van zelf dat het verzoek van den heer Bridges onmiddellijk
werd ingewilligd; bij gemis van nauwkeurige inlichtingen omtrent den
aard en den gang der epidemische ziekte die onder de Vuurlanders in
zijne omgeving woedde, was het volstrekt noodig, de patiënten zelven
te zien; bovendien waren er onder de gezinnen der zendelingen velen
lijdende, die zeer gaarne een geneesheer zouden raadplegen. Dien eigen
avond vertrok ik met den heer Bridges aan boord van de Allan
Gardiner. Het was een heerlijk schoone avond, toen wij koers zetten
naar het noorden; den volgenden dag was het weer niet minder mooi,
maar daar de wind in den namiddag geheel ging liggen, moest de goëlet
overnachten in een kleinen inham, nabij het Beagle-kanaal, niet ver van
den engelschen zendingspost. Den dertienden November verlieten wij
des morgens ten negen uren onze ankerplaats, en kwamen twee uren
later te Ouchouaya.
Op het eerste gezicht maken zij een treurigen, weemoedigen indruk, die
weinige engelsche huizen, waarvan al de materialen uit Europa zijn
aangevoerd, daar als neergeworpen in die doodsche sombere wildernis,
aan dien verloren uithoek der wereld; die eenvoudige huizen, ten
verblijve strekkende aan de gezinnen der zendelingen, waarvan velen
kleine kinderen hebben, die nooit een ander vaderland hebben gekend.
En die indruk wordt er niet beter op als men aan land gaat en de
inboorlingen ziet, natuurlijk minder wild dan in de omstreken van Kaap
Hoorn, behoorlijk gekleed, eigenaars van betrekkelijk goed ingerichte
hutten, somtijds zelfs van netjes onderhouden tuinen; maar
desniettemin volstrekt niet gelukkiger dan de naakt loopende
Vuurlanders, die in volle vrijheid met hunne prauwen op de zee
rondzwerven om hun dagelijksch brood op te sporen. Men zou hier
inderdaad belangrijke vergelijkende studiën kunnen maken over de
gevolgen van deze proeven van beschaving op volksstammen in
volkomen staat van wildheid levende. Is zulk een overgang inderdaad
voor hen eene weldaad? De vraag mag worden gedaan, zonder iets af te
dingen op den lof en de bewondering, die het streven verdient van de
engelsche missie, wier geschiedenis ik hier kortelijk zal mededeelen.
In 1850 besloot Allan Gardiner, kapitein bij de koninklijke engelsche
marine, naar Vuurland te gaan om te onderzoeken wat er geworden was
van de inlanders, die in 1832 door Fitz-Roy naar Engeland waren
overgebracht en twee jaar later weer naar hun vaderland teruggevoerd.
Gardiner meende, dat het onvergefelijk zou zijn, zich verder niet met
deze wilden te bemoeien, en de kiemen van beschaving en christelijk
geloof, door de Vuurlanders van Fitz-Roy onder hunne stamgenoten
overgebracht, te laten versterven. In 1850 vertrok hij uit Engeland, met
den heer Williams, geneesheer-zendeling, den heer Maidment, architekt,
en vier visschers van Cornwallis. In Vuurland aangekomen, verlieten
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.