Een Jaar aan Kaap Hoorn | Page 3

Paul Hyades
Op het water schenen zij in hun element; zij waren dan vroolijk en opgewekt, praatziek en familiaar tot lastig wordens toe; aan land daarentegen was hunne houding wel niet vijandig, maar toch teruggetrokken, wantrouwend, gedwongen, als van lieden wien het hindert door vreemden bespied te worden. Verschillende redenen kunnen ter verklaring van deze handelwijze der Vuurlanders worden aangewend. Op zee gevoelen zij zich veiliger; kwam er eene botsing, dan konden zij zich dadelijk met hunne prauwen uit de voeten maken; bovendien was bij hunne bezoeken aan de Romanche hun eigenbelang in het spel en deden zij zich zoo gunstig mogelijk voor, om spijzen te krijgen, waarnaar zij zoo vurig verlangden. Toen zij zagen dat wij ons aan land kwamen vestigen, zonder dat zij vermoeden konden wat ons doel was, was het vrij natuurlijk dat zij zich over onze verschijning op hun eigen grondgebied ongerust maakten en van onze tegenwoordigheid niets dan overlast vreesden. Dit zijn echter slechts onderstellingen: zij hebben hunne gevoelens nooit uitgesproken, en zij bezitten in hooge mate het vermogen om hunne gewaarwordingen te verbergen en daarvan niets op hun onbewegelijk gelaat te laten blijken.
Op Zondag, 1 October 1882, omstreeks vier uren in den namiddag, liep een amerikaansche schoener de Oranjebaai binnen, en wierp het anker uit tegenover de missie, naast de Romanche. Dit schip, dat jaarlijks deze zee?n bezoekt om robben te vangen, verschijnt dan in den regel in de Oranjebaai, om water in te nemen en zich van brandhout te voorzien. De gezagvoerder had te Punta Arénas, in de straat van Magelhaens, hooren spreken van de voorgenomen vestiging eener fransche missie aan de Oranjebaai, en kwam nu de hulp van onzen geneesheer inroepen voor een zijner matrozen, die ernstig ziek was.
De schoener heette de Thomas Hunt; in vijf dagen had de bemanning, bij de Diego-Ramirez-eilanden en vooral op het eiland Ildefonso, ongeveer driehonderd robben gedood; het hoogste cijfer der op een dag gedoode dieren was ditmaal zeventig geweest. Een paar jaren geleden, had men op een dag vijfhonderd robben gevangen. De robben worden, als zij aan land zijn, omsingeld en dan doodgeschoten, somwijlen ook doodgeslagen; de zeer jonge dieren blijven gespaard, maar alle anderen, mannetjes en wijfjes zonder onderscheid, gedood. De bemanning van de Thomas Hunt bestond uit acht-en-twintig koppen, en er waren zeven geweren aan boord. Men doodt de robben enkel om hun vel; zoodra zij aan boord zijn gebracht, wordt hun het vel afgestroopt, waarna de lichamen in zee worden geworpen. De huid wordt, na ingezouten te zijn, naar Engeland verzonden om daar bewerkt te worden; zij levert eene bekende en zeer gezochte soort van bont op.
De gezagvoerder van de Thomas Hunt was nu reeds gedurende zeven jaren ter robbenvangst gevaren. Hij verklaarde dat die vangst steeds minder voordeelen opleverde en dat het getal dezer robben snel afnam: hetgeen inderdaad niet te verwonderen is bij de ruwe, moorddadige wijze waarop de jagers te werk gaan! Er behoort in waarheid eene groote mate van avontuurlijken zin en liefhebberij voor het vak toe, om het beroep van robbenjager te kiezen, dat tegenwoordig maar eene zeer geringe winst oplevert. Het leven toch dezer robbenvangers is alles behalve gemakkelijk of aangenaam. Hun voedsel bestaat, voor het grootste gedeelte, uit het vleesch der pingouins, die zij dooden of levend vangen; de kapitein van de Thomas Hunt, die zich ook daarmede tevreden moest stellen, verklaarde mij echter dat dit vleesch zeer goed smaakte. De robbenjagers brengen echter niet hun geheelen tijd aan boord door. Op hun schip zijn zij aan tallooze gevaren blootgesteld; maar nog veel erger is hun toestand, wanneer zij, in het belang van de jacht, op een of ander onbewoond eilandje moeten achterblijven en daar gedurende weken of maanden op de terugkomst van hun schip wachten. Blijft dan het schip langer weg dan waarop gerekend was, dan zijn de achtergeblevenen aan de grootste ellende ter prooi. De kapitein van de Thomas Hunt had, voor zijne aankomst in de Oranjebaai, op het eiland Diego-Ramirez acht mannen gevonden, die door eene amerikaansche go?let daar waren achtergelaten om robben te vangen en van levensmiddelen voor drie maanden voorzien, maar die nu reeds sedert vier maanden op de terugkomst van hun schip wachtten. Hun voorraad was geheel opgeteerd: zij hadden geen ander voedsel dan de vogels, die het hun van tijd tot tijd gelukte te vangen. De Thomas Hunt had deze ongelukkigen opgenomen en hen naar het Beagle-kanaal, naar Ooshooia, gebracht, waar zij aan de verzorging van de protestantsche zendelingen waren overgelaten.
Weldra zouden wij zelven met deze zendelingen in aanraking komen: tot onze groote verwondering zouden wij in dit wilde, onherbergzame land, aan den uitersten uithoek der wereld, beschaafde mannen vinden, sedert lange jaren hier gevestigd.

II
In den morgen van den elfden November 1882 wierp eene go?let, die de engelsche vlag voerde, het anker uit tegenover onze hutten. Onze eerste gedachte was,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 17
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.