Een Jaar aan Kaap Hoorn | Page 2

Paul Hyades
eene geschikte aanlegplaats voor de sloepen die ons materieel aan wal moesten brengen en later, bij den terugkeer van de Romanche, onze gemeenschap met het schip moesten verzekeren. De eerste van deze drie voorwaarden bleek niet voor vervulling vatbaar. Overal waar zich een vlak terrein bevond, was de grond zoo drassig, dat het zeer moeilijk viel daarop te loopen; wij moesten dus een hooger terrein kiezen, waar wij de hutten boven elkander zouden kunnen plaatsen, hetzij op natuurlijke terrassen, hetzij op kunstmatige platformen van boomstammen. Wij aarzelden aanvankelijk in de keus tusschen een landpunt, later Pointe Lephay genoemd, en een kleinen heuvel een weinig ten noorden van die landpunt. Ten slotte kozen wij dit laatste punt, vooral van wege de onmiddellijke nabijheid van eene rivier; en in den vroegen morgen van den achtsten September begonnen de werklieden der missie, bijgestaan door eene talrijke afdeeling matrozen van de Romanche het terrein te ontginnen: welke arbeid de volgende dagen ijverig werd voortgezet.
Den zes-en-twintigsten September 1882 werden de eerste waarnemingen gedaan, die gedurende een geheel jaar onafgebroken moesten worden voortgezet. Eigenlijk hadden zij reeds op den eersten September moeten beginnen; maar wij waren eerst op den zesden aangekomen, en de sedert verloopen twintig dagen waren volstrekt noodig geweest voor onze installatie. Het met dicht kreupelhout en struikgewas begroeide terrein moest worden gezuiverd en ge?ffend, waarbij op sommige plaatsen de rots moest worden afgehakt. Nadat de barakken waren opgeslagen, moesten de wanden en de zoldering van binnen met een laag vilt, en de vloer met linoleum worden bekleed, om zoo veel mogelijk de koude en de vocht af te weren.
Met de onderzoekingen betreffende de natuurlijke historie was aanstonds een aanvang gemaakt; evenzoo hadden wij al dadelijk kennis kunnen maken met de inboorlingen. Reeds den volgenden dag na onze aankomst in de Oranjebaai waren verschillende prauwen van boomschors naar het schip gekomen; de inboorlingen vroegen om levensmiddelen en voornamelijk scheepsbeschuit, en boden in ruil daarvoor eenige produkten hunner kinderlijke nijverheid aan, zoo als halskettingen van beenderen of schelpen, beenen punten van harpoenen en dergelijken. Deze Vuurlanders schenen in het minst niet ongerust of verbaasd over onze verschijning: veel meer trachtten zij zoo veel beschuit, brood of andere spijzen te krijgen als maar mogelijk was. Zij vroegen noch om brandewijn, noch om tabak, waarmede zij waarschijnlijk geheel onbekend waren; oude kleeren namen zij ook gewillig aan, maar toch was het hun hoofdzakelijk om eetwaren te doen.
Het is niet gemakkelijk, met juistheid den eersten indruk weer te geven, dien de verschijning van deze inboorlingen op ons maakte. Naar het scheen zonder eenig wantrouwen of vrees te koesteren, kwamen zij ons bezoeken of liever om voedsel vragen, in hunne kano's van boomschors, allen, mannen en vrouwen, ouden en jongen, geheel naakt of hoogstens bekleed met een stuk otter- of zeehondenvel, dat over hunne schouders was geworpen. Gedurende onzen overtocht hadden wij alles gelezen wat vroegere zeevaarders, zoo als Weddell, Fitz-Roy, Darwin, Wilkes, over de bewoners van Vuurland geschreven hadden; wij wisten dus dat zij, naar de eenstemmige verklaring van al deze schrijvers, ongeveer op den allerlaagsten trap van menschelijke ontwikkeling staan. Zoodra wij de Vuurlanders zagen, meenden wij hen dan ook te kennen, en zochten wij reeds naar de voornaamste karaktertrekken, door de vroegere onderzoekers aangewezen. Onze verrassing was dus minder groot dan zij anders geweest zou zijn; vooral verwonderde het ons dat wij geen woord van hunne taal verstonden, hoewel wij ijverig de woordenlijst van Fitz-Roy en de taalkundige mededeelingen van andere schrijvers hadden bestudeerd. Het eenige woord dat wij verstonden was het woord beschuit, dat zij biskit of biskir uitspraken en dat als in hun mond bestorven lag. Pogingen om uit te maken met welken stam wij eigenlijk te doen hadden, waren aanvankelijk ten eenemale vruchteloos.
Eerst den volgenden dag, nadat wij de inboorlingen bij herhaling in hunne hutten hadden bezocht en nauwkeurig gelet op een zeker aantal woorden, die zij telkens gebruikten, kwamen wij tot de zekerheid dat de aan de Oranjebaai gevestigde stam dezelfde was, waaraan Fitz-Roy den naam van Tekinika geeft. Onze eerste gesprekken met deze inboorlingen werden grootelijks vergemakkelijkt omdat een hunner eenige woorden engelsch verstond en sprak. Hij zeide Jack te heeten, had eene vrouw en twee kinderen bij zich en had in zooverre iets voor boven zijne stamgenooten, dat hij een mondvol engelsch verstond; voor het overige verkeerde hij in even ellendigen toestand als alle anderen. Hij ontving ons in zijne hut met de grootst mogelijke koelheid; hij antwoordde vrij vlug op de eerste vragen die wij tot hem richtten, maar bleef weldra hardnekkig zwijgen, hetzij uit vermoeidheid, hetzij uit wantrouwen, of om welke reden ook. Over het algemeen was er een merkwaardig verschil tusschen de manier van doen van deze Vuurlanders, als zij in hunne prauwen langs de Romanche dobberden, en als wij hen aan land in hunne hutten bezochten.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 17
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.