Drie Vertellingen | Page 8

Gustave Flaubert
teer. De minste aandoening maakte haar zenuwachtig. Met de piano moest ze ophouden.
Haar moeder wilde, dat er van 't klooster uit geregeld zou geschreven worden. Op een morgen toen de besteller niet was gekomen, had ze geen rust, en ze liep in de zaal op en neer, van haar leunstoel naar het venster. 't Was werkelijk iets ongewoons! in vier dagen geen tijding!
Om ze te troosten door háár voorbeeld, zei Félicité:--"En ik mevrouw, ik hoorde in geen zes maanden iets!"
--"Van wie dan toch?"
De meid antwoordde zachtjes:
--"Maar... van mijn neef!"
--"O! je neef!" En schouderophalend begon mevrouw Aubain weer op en neer te wandelen, wat beteekende: "Dáár dacht ik niet aan!--en daarenboven, 't kan me niemendal schelen! een scheepsjongen, een schooier, de moeite waard!... en dat terwijl mijn dochter... Verbeeld je toch!"...
Hoewel met slaag en grove woorden grootgebracht, was Félicité verontwaardigd over mevrouws doen, doch ze vergat spoedig.
Ze kon immers best begrijpen, dat men 't hoofd kwijt raakte, nu het zoo met het kleine meisje stond.
De twee kinderen hadden evenveel te beduiden; ze waren één voor haar hart, en hun beider lot zou hetzelfde zijn.
De apotheker vertelde haar, dat Victors schip te Havanna was aangekomen. Hij had de tijding in een krant gelezen.
Ze verbeeldde zich, door de sigaren, dat Havanna een land was, waar men niets deed dan rooken, en Victor wandelde onder de negers in tabakswolken gehuld. Zou men, zoo noodig, ook over land daar vandaan kunnen terugkeeren? Hoe ver was 't van Pont-l'évêque? Om er beter van op de hoogte te komen, sprak ze mijnheer Bourais aan.
Hij zocht en vond zijn atlas, begon te praten over lengte- en breedtecirkels, en glimlachte echt schoolmeesterachtig bij Félicité's verbouwereerdheid.
Op 't laatst wees hij haar met zijn potloodhouder tusschen de insnijdingen van een ovale vlek een bijna onzichtbare zwarte stip aan, er bijvoegend: "Ziehier". Ze boog zich over de kaart, het net van gekleurde lijnen vermoeide haar de oogen, zonder dat ze er wijzer door werd; en daar mijnheer Bourais haar aanmoedigde te vragen, wat ze op 't hart had, verzocht ze hem haar het huis te wijzen waar Victor woonde. Bourais sloeg de armen in de lucht, hij nieste, hij schaterde het uit, en had dolle pret over een zoo groote onnoozelheid. Félicité begreep niet waarover hij zich zoo vroolijk maakte,--zij, die misschien verwachtte alles te zien van haar neef, tot het portret toe. Zoo eng van begrip was ze!
Veertien dagen later kwam Liébard, zooals naar gewoonte op het marktuur, de keuken binnen, en stelde haar een brief van haar zwager ter hand. Daar ze geen van beiden lezen konden, riep ze de hulp in van mevrouw.
Mevrouw Aubain, die de steken van een breiwerk zat te tellen, legde dit naast zich neer, brak den brief open, ontstelde, en zei fluisterend, met een diepen blik:
--"'t Is een ongeluk... dat ze je berichten. Je neef..."
Hij was dood. Er stond verder niets.
Félicité viel op een stoel neer, het hoofd tegen het muurbeschot, en sloot de oogleden die ineens rood werden. Toen, met gebukt hoofd en neerhangende handen, herhaalde ze bij tusschenpoozen, en star voor zich uit blikkend:
"Arm ventje! arm ventje!"
Liébard stond al zuchtend naar haar te kijken. Mevrouw Aubain beefde wat.
Ze stelde Félicité voor, haar zuster in Trouville eens te gaan opzoeken. Félicité antwoordde, met een handbeweging,
dat ze daar geen behoefte aan had.
Er volgde een stilte. De goede Liébard vond het gepast zich terug te trekken.
Toen zei ze:
--"Ze geven er niets om, die!"
Haar hoofd zonk weer neer, en bijwijlen lichtte haar hand, werktuiglijk, van het werktafeltje de lange breinaalden op.
Langs de voorplaats gingen vrouwen met een berrie vol druipend waschgoed.
Ze zag het door de ruiten, en dacht aan haar eigen wasch, die ze gisteren had ingezet en vandaag moest spoelen. Toen ging ze de kamer uit. Haar kuip en haar waschplank stonden aan den rand van de Toucques. Ze wierp een hoop hemden op den steilen kant, stroopte de mouwen op, nam den stamper, en zóó hard stampte ze, dat het in de aangrenzende tuinen te hooren was. De weien waren leeg, de wind rimpelde de rivier; ginder hing er lang gras over neer, als 't haar van drijvende lijken. Tot 's avonds bedwong ze zich heel moedig, maar eenmaal in haar kamer, wierp ze zich plat voorover met het gezicht in het kussen, de vuisten tegen de slapen, en liet ze haar smart den vrijen loop.
Heel lang naderhand, hoorde ze van Victors kapitein zelf de bijzonderheden over zijn dood. Men had hem, tegen de gele koorts, een te groote aderlating gegeven. Vier dokters tegelijk hielden hem vast. Hij was dadelijk dood, en de gezagvoerder had gezegd:
--"Mooi zoo! alweer een!"
Zijn ouders hadden hem altijd barbaarsch behandeld. Ze wilde die liever niet meer zien; zij zelf deden geen enkele toenadering, door verzuim, of door harteloosheid, verstompt als ze waren door hun ellende.
Virginie werd almaar zwakker.
Benauwdheden, een hoest,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 43
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.