zon weer, en er worden toebereidselen gemaakt voor de thuisreis.
De groote wagens in den vorm van schuiten, overdekt met witte huiven, komen van alle kanten te voorschijn en staan in rijen geschaard. De meisjes, blij dat ze eens uit zijn; de huisvrouwen, tevreden over haar inkoopen en haar gezellig gebabbel; de boeren, voldaan over hun marktwandeling en verzadigd van bier en jenever, allen stijgen in.
_Tott werziens! ... Goedag!_
De paarden schudden met de ooren, tillen de slappe beenen op en vertrekken, trip, trep, trip, trep, langzaam door de nauwe straten die goed geplaveid zijn, met zoo min mogelijk gedruisch, naar de stallen.
De stad, die een oogenblik druk en woelig is geweest, herneemt haar gewone, slaperige kalmte. De zon daalt lager. De grachten schitteren in veelkleurig licht. In de vallende schemering gaan booten voorbij, stil met opgezette zeilen en een licht geklots van het water. De donkere molens maken ter begeleiding van den zonsondergang stomme teekens, voorbijgaand als de minuten. Achter de neergelaten gordijnen der huizen verschijnen bleeke lichtschijnsels. Stilte, stilte, stilte.... Middelburg, hoofdstad van Zeeland op het eiland Walcheren, verdwijnt in den nacht ...
Zoutelande, een dorp verloren achter de duinen, dichtbij de zee. Een groote molen wijst de plaats aan. De avond valt. Langs de steenachtige wegen, met slooten er naast, huilt de wind, kondigt den naderenden vloed aan. Aan den voet der hooge bergen van zand een hoofdstraat, schoon als de vestibule van een h?tel, met een bruin plaveisel en lichte, geschilderde en gewasschen huizen. Een enkele herberg, waar ik tegen de deur stoot. Rondom het biljard vier of vijf mannen met korte broeken, die rustig spelen. De waard, een kleine grijsaard met een rond, verheugd gezicht; de waardin, een groote veertigjarige met verstandige oogen. Zij gaat vóór mij staan met de handen op de heupen en begint in 't Hollandsch een lang gesprek. Ik glimlach en maak een beweging van spijt. Met behulp van het woordenboek, dat ik uit mijn tasch haal, geef ik haar te verstaan, dat ik een kamer noodig heb en voedsel.
Zij brengt een vinger aan het voorhoofd: "Begrepen!" en gaat heen. Zij komt eenige oogenblikken later terug met haar dochter, ook groot en forsch, en begint opnieuw een gesprek. Ik leg voor het meisje mijn wensch bloot, en beide zijn het geheel eens, zeggende: "Begrepen!" Helaas!... het meisje gaat den vader halen, die ja zegt op alles, wat ik aanwijs, steeds maar lacht en met het hoofd knikt op de manier van porseleinen poppetjes. Wanhopig doe ik mijn mond open, steek er den voorvinger al kauwend in, en buig mij over een tafel met de oogen dicht.
Zij vouwen de handen, zijn verrukt en kijken elkander aan: "Wat is die man toch gek en wat doet hij dwaas!"
"Begrepen, begrepen," zeggen ze, en verwachten misschien, dat ik nog meer door gebaren zal aanwijzen; maar ik zeg bij mij zelven, dat ik hier toch geen Kaffers of Berbers vóór mij heb, en ik ga waardig op een stoel zitten, de tong uitstekend als bewijs, dat ik wel zou willen drinken.
Er wordt mij melk gebracht. De schemering wordt zwaarder. In de hoop, dat ze wel wat voor mij zullen braden, ga ik uit. De wind is hevig, blaast door mijn haren, en ik zie niemand buiten. Ik beklim het duin; men kan er niet staan. De zee schuimt tegen de palen, geplaatst langs de dikke steenen, die het zand moeten tegenhouden. In de verte vecht een antwerpsche stoomboot tegen den wind en schuin waait haar rookpluim achter haar aan.
Brr, wat is het koud! Ik ben wel genegen den lof der Zeeuwen te zingen hier boven van mijn berg; maar de molen, die statig ronddraait ginds aan 't eind van het dorp, schijnt mij uit te lachen met zijn groote, zwaaiende armen.
Ik ga terug naar de "Roode Leeuw, logement en koffiehuis." De biljardspelers zijn weggegaan. De baas rookt zijn pijp bij 't fornuis, terwijl zijn dochter aardappelen zit te schillen.
De huisvrouw houdt mij haar vinger voor en wijst naar de deur van een kamer. Ik geef gevolg aan die peremptoire uitnoodiging en vind op een tafellaken een glas melk, twee eieren en kaas, bescheiden menu van de kluizenaars uit Galli? in den tijd der barbaren.
Mijn maag voelde hol en leêg na zoo'n middag van beweging, en ik vroeg luidop om meer. Er was niet meer. De vrouw keek mij met ontzetting aan en stelde een nieuwe speech samen, waarvan ik niets begreep.
"Brood en melk, lief moeder", wees ik haar in het woordenboek, met een gebiedende beweging.
Begrepen!
Helaas, ik kreeg dan ook niets anders dan brood met boter, besproeid met bier en melk.
Toen ik mijn razenden honger had gestild, voegde ik mij bij de familie om 't fornuis, waar een ketel met water stond te koken. Het meisje schilde nog altijd aardappelen, en de moeder, met het hoofd voorover, krabde zich den
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.