te voorschijn springt, zijn zij de eersten die er 't leven bij laten.
Waar ge ook in de bosschen komt, overal zal die meening nog bij u versterkt worden. Ik zat eens op een middag te kijken hoe vijf of zes rendiermoeders dunkt mij bezig waren hun jongen de eerste regels van den omgang en het gezellig verkeer te leeren. Tot op dat oogenblik hadden de jongen in strenge afzondering, elk bij zijn eigen moeder, geleefd, zooals alle andere dieren in de natuur--een uitstekende methode, tusschen twee haakjes, waar menschenmoeders misschien nog een voorbeeld aan kunnen nemen. Nu werden ze voor het eerst bij elkaar gebracht; vast een voorproefje van het leven 's winters, als alle rendieren in kudden over de open vlakten zwerven.
Ze werden door de moeders naar een open plek in 't bosch gebracht, naar 't midden geduwd en daar alleen gelaten om kennis te maken, wat al heel langzaam en omzichtig in zijn werk ging. Ondertusschen stonden de moeders uit de schaduw naar hen te kijken; de bedeesde moedigden zij aan, en die den baas wilden spelen en begonnen te stooten straften ze of duwden ze op zij. Toen moesten ze spelenderwijs in groepjes leeren draven en over omgevallen boomen springen--een noodzakelijke, maar toch een heel moeilijke les voor een rendier, dat nu weliswaar in de uitgestrekte bosschen woont, maar dat in vroeger eeuwen op de open noordelijke vlakten leefde, waar zijn spieren zoo'n verandering hebben ondergaan dat springen iets onnatuurlijks voor hem is geworden, zoodat hij het met veel geduld en moeite moet leeren. Een andermaal vindt ge een hertje in 't bosch verstopt--zooals het in het volgende hoofdstuk beschreven is--en ge staat er versteld van dat het niet wegspringt, maar zonder de minste vrees op u afkomt, uw handen likt, u achternaloopt en verlangend, droevig blaat, wanneer ge weer gaat. Ge moet misschien nog leeren dat vrees geen instinct is; dat de meeste dieren, als ge ze maar zoo vroeg vindt dat ze nog niets geleerd hebben, geen angst laten blijken, wanneer er iemand vriendelijk op ze toekomt, maar een levendige nieuwsgierigheid aan den dag leggen.
Dwaalt ge een week of wat later door het bosch, dan hoort ge plotseling een noodsignaal en ziet ge datzelfde hertje weer wegstuiven, alsof 't om zijn leven ging. Toch zijt gij gebleven die ge waart; onveranderd bleef uw vriendelijkheid; evenmin als vroeger kwam 't in uw hart op ook maar een schepsel kwaad te doen. Wat is er dan toch met dien zoon van Kis [2] gebeurd? Eenvoudig dit: dat er op zekeren dag, toen het hertje achter zijn moeder aan liep, een geur uit het kreupelhout dreef die niet in het bosch hoorde. Nauwelijks had de hinde dat geroken, of zij wierp haar kop achterover, stak haar neus in den wind, snoof, en met een sprong en een doordringenden kreet dat het hertje haar zou volgen snelde zij weg. Zoo'n les hoeft maar zelden herhaald te worden--van dat oogenblik af beteekent een bepaalde geur gevaar voor het hertje; en als de wind het gunstig gezind is en de lucht nog eens in zijn neusgaten wuift, zal het wegspringen, zooals hem geleerd is. Negen van de tien herten die in de wildernis bij onze nadering op de vlucht slaan hebben nog nooit een mensch gezien of kwaad van hem ondervonden; ze gehoorzamen dus eenvoudig aan een der voorschriften uit hun jeugd.
Ge kunt de waarheid van deze bewering nog eenvoudiger op de proef stellen. Zoek in 't voorjaar eens een kraaiennest (ik kies de kraai, omdat zij de slimste vogel is en haar nest niet moeilijk is te vinden) en als de jongen bijna "vlug" zijn, ga er dan eens stilletjes heen. Op een gegeven dag zult ge zien hoe de moeder dicht bij het nest staat en tegenover de jongen haar vleugels uitspreidt; dan duurt het niet lang, of de kleintjes staan op en doen haar met uitgebreide vlerkjes na. Dat is de eerste les. Den volgenden dag ziet ge misschien hoe de oude vogel zich op de teenen opgeeft en zich door heftig fladderen in evenwicht houdt. Weer doen de jongen dit na, en zoo leeren ze al gauw dat hun vleugels het vermogen hebben hen te dragen. Den daarop volgenden dag kunt ge de beide ouden takop, takaf om het nest heen zien springen, en als de afstand groot is gebruiken ze hun vleugels. De kleintjes doen aan 't spelletje mee, en--kijk eens aan! ze hebben leeren vliegen, zonder ook maar in 't minst te beseffen dat ze er les in kregen.
Dit alles heeft natuurlijk slechts op de hooger ontwikkelde diersoorten betrekking. De dieren die nog op een lagen trap staan worden in hun jeugd niet onderricht; om de eenvoudige reden dat ze maar zoo'n schijntje hoeven te weten en 't met hun instinct alleen wel af kunnen.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.