de Leeperd, zooals Simmo hem noemt, er een hekel aan heeft om zijn pooten nat te maken en daarom een omgevallen boom of een steen in de beek als brug gebruikt, net als zijn soortgenooten bij de kolonisten.--Vlak voor mij lag nog een gevallen boom z���� langs het water dat geen dier er over zou loopen, of 't moest een "mink" zijn op roof uit--gevaarlijker beest zou er niet over denken. Onder de wortels die van de beek lagen afgewend was een verborgen en ruim kamertje, waar de uiteinden der neerhangende sparretakken als een gordijn voor de deuropening hingen. "Wat een mooie plaats voor een hol," dacht ik, "want niemand zou je daar ooit vinden"; maar--alsof 't gebeurde om mij tegen te spreken--daar vond me een verdwaalde zonnestraal het plekje en wekte een geglans en geflonker van dansende schaduw en spelend licht onder wortels en stam van den gevallen boom.
"Wat mooi!" riep ik uit, toen het licht op die bruine plek viel en er witte en gouden vlekken tooverde. De zonnestraal glipte weer weg, maar het was of hij zijn glans achterliet, want daar onder de wortels was de goudbruine plek nog en de vlekken van wit en geel. Ik bukte mij om beter te zien, stak mijn hand naar binnen--en de bruine vlek veranderde plotseling in een fluweelzacht vachtje; de witte, de gouden lichtglansen waren de geappelde flanken van twee hertjes, die daar doodstil en angstig bleven liggen op de plaats waar hun moeder hen bij 't weggaan verstopt had.
Ze waren nog maar pas een paar dagen, toen ik ze vond. Ze hadden elk als Jozef een "veelvervig" rokje aan; en mij dunkt dat ze ook een soort van toovermantel omhadden, want ze hoefden maar ergens te gaan liggen, en ze werden onzichtbaar.
Die eigenaardige teekening--net het spelen van licht en schaduw door de bladeren--verborg de beestjes volkomen, zoolang zij zich stilhielden en de zonnestralen over zich heen lieten dansen. Hun mooie kopjes waren een studie voor een kunstenaar, zoo teer, zoo sierlijk, zoo fijn van kleur. En hun groote, zachte oogen hadden een uitdrukking van zoo vragende onschuld, toen ze de mijne ontmoetten, dat het regelrecht naar mijn hart ging en maakte dat ik die mooie wezentjes dadelijk als mijn eigendom beschouwde. In 't heele bosch bestaat er niets dat zoo stormenderhand ons hart verovert als 't snoetje van een jong hertje. Ze waren eerst bang en bleven doodstil liggen; niets bewoog er. Het eerste en krachtigste instinct van elk schepsel dat er op deze wereld geboren wordt is het gehoorzaamheidsinstinct. Dit was de oorzaak dat ze zoo trouw deden wat moeder bevolen had: blijven waar ze waren en stilliggen, tot zij terugkwam. Dus toen het gordijn van sparregroen was weggeschoven, toen mijn oogen naar hen keken en mijn handen ze aanraakten, hielden ze hun kopjes nog stijf tegen den grond gedrukt en deden alsof ze maar een stukje waren van den bruinigen boschgrond, de teekening op hun glanzende velletjes maar vlekken van zomerschen zonneschijn.
Toen besefte ik dat ik een indringer was, dat ik dadelijk heen behoorde te gaan en hen alleen laten; maar het waren zulke mooie beestjes, zooals ze daar in hun mooie, oude hol lagen, angst en verbazing en vragen tintelend in hun zachte oogen, toen zij mij weer aankeken als een schalksch kind dat kiekeboe speelt. Het komt door onzen hoogeren aanleg, dat wij nergens iets moois kunnen zien of wij willen er naar toe om te kijken, om het aan te raken, om het te hebben. En dit was zoo mooi als men maar zelden iets ziet, en al was ik een indringer,--ik kon niet weggaan.
De hand die de kleine boschbewoners aanraakte gaf het gevoel niet dat er gevaar dreigde. Ze zocht achter hun fluweelzachte ooren de plekjes uit waar ze zoo graag gekrieuweld worden; ze gleed met zachte, golvende beweging streelend over hun ruggen; ze legde haar holle palm onder hun vochtige snoetjes en bracht in een wip hun tongen te voorschijn, omdat deze er flauw een ziltigen smaak aan proefden. Plotseling staken ze hun kopjes op. 't Was nu geen spelletje meer, want ze hadden hun eerste les vergeten, vergeten dat zij zich moesten verbergen. Zij wendden hun blik weer naar mij en keken mij open aan met hun groote, onschuldige vraagoogen. Het was zoo heerlijk mooi dat ik geheel verslagen stond. Zoo'n diertje hoeft ons maar eenmaal zoo te hebben aangekeken, en we zouden er, als 't noodig was, ons leven voor overhebben om het te beschermen.
Toen ik ze naar hartelust geliefkoosd had en eindelijk opstond, kwamen zij ook wankel overeind en liepen hun kamertje uit. Hun moeder had ze gezegd er in te blijven, maar dit leek ook een vriendelijk groot beest, dat ze stellig wel konden vertrouwen. "Aanvaard de gaven die de goden u schenken,"--die gedachte ging door hun
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.