Dierenleven in de wildernisSchetsen uit het leven der dieren hun natuurlijke aanleg | Page 9

William J. Long

Waanzinnig van angst dwaalde de moeder steeds roepend om ons heen,
maar wij konden haar niet zien; nu eens vertoonde zich haar kopje met
doodsangst in de oogen,--dan weer stoof ze weg met haar witte
staartvlaggetje overeind, om haar kleintjes te wijzen welken weg ze
moesten nemen. Maar de hertjes letten niet meer op dat eerste noodsein.
Zij voelden de verandering. Hun ooren schokten zenuwachtig; hun
oogen, die nog niet scherp genoeg waren om afstanden te berekenen en
hun moeder in haar schuilplaats te vinden, stonden ontzet, hadden een
uitdrukking van achterdochtigen angst, toen ze vragend in de mijne
keken. Onder al hun schrik voelden ze mijn goede gezindheid toch
nog,--die de arme moeder nooit had leeren kennen, gejaagd als ze was
door honden en belaagd door geweren--en zij bleven waar zij zich
veilig wisten, in hun groote wijsheid, die al haar ondervinding te boven
ging.
Langzaam leidde ik ze naar hun schuilplaats terug, liet ze voor het
laatst aan mijn handen likken en schoof ze zachtjes weer achter 't
gordijn van sparregroen. Toen ze er weer uit probeerden te komen,
duwde ik ze nog eens terug. "Daar blijven, en naar je moeder luisteren;
daar blijven en doen wat je moeder zegt," bleef ik maar fluisteren; en ik
geloof altijd nog half en half dat ze het begrepen--niet de woorden,
maar den zin die er achter stak--want na een poosje werden ze kalm en
gluurden met verbaasde, wijdopen oogen naar buiten. Ik maakte als een
haas dat ik uit het gezicht kwam, sprong over den gevallen boomstam
heen, om ze van 't spoor af te brengen als ze er soms uitkwamen, stak
de beek over en gleed het kreupelhout in, waar ze mij niet konden zien.
Eenmaal veilig buiten gehoor, ging ik recht op de open plek af, een
paar meter verder, waar de witgezengde stammen op de verbrande
helling door het groen van 't groote bosch schemerden, en ik klauterde
en keek uit, en veranderde net zoo lang van plaats, totdat ik den
omgevallen boom kon zien waar mijn onschuldige kleintjes zich onder

de wortels verstopt hadden.
De schorre noodkreet zweeg; rondom in het bosch was 't weer stil
geworden. Een beweging in 't kreupelhout--en daar kwam de hinde
voorzichtig weer te voorschijn aan den anderen kant der beek, waar ze
stond rond te kijken en te luisteren. Zij blaatte zachtjes: het gordijn van
sparregroen werd op zij geduwd en de kleintjes vertoonden zich.
Zoodra zij hen zag schoot zij vooruit. Elke lijn van haar sierlijke lijfje
drukte welsprekend genoeg uit hoe blij ze was, terwijl ze op hen
aansnelde, haar kop boog en ze scherp besnuffelde, van de ooren tot
den staart, langs hun flanken en weer terug, om toch vooral maar zeker,
heel zeker te zijn dat het haar eigen jongen wel waren en dat hun niets
scheelde. Al dien tijd nestelden de hertekalfjes zich dicht tegen haar
aan, zooals ze nog een oogenblik geleden bij mij hadden gedaan, en
beurden hun kopjes op om haar flanken aan te raken met hun neus, en
in hun stomme taal te vragen waar al die drukte toch om was en
waarom zij was weggesneld.
Maar toen de menschenlucht uit het kreupelhout tot haar doordrong, die
nare lucht, ging de gewaarwording plotseling als een golf over haar
heen, hoe volstrekt noodzakelijk het was hun die veronachtzaamde
tweede les te leeren, eer ze weer voor een gevaar stonden. Met een
grooten sprong schoot ze op zij en heesch snerpte het ka-a-a-h!
ka-a-a-h! weer door het bosch. Haar staartje had zij weer rechtop
gestoken: dit diende als baken, terwijl ze wegsprong. Een oogenblik
stonden de hertjes verschrikt achter haar te trillen, opnieuw verbaasd,
maar toen gingen hun vlaggetjes ook naar boven en hobbelden ze weg
op hun ranke pootjes, door het warrelnet van struiken en de ruigten van
het bosch hun leidsvrouw dapper achterna. En ik zat er naar te kijken
uit mijn schuilplaats, met een vaag gevoel van spijt dat ze mij nooit
meer zouden toehooren, geen enkel oogenblikje meer, en ik zag niets
dan de golvende lijnen in het kreupelhout en hier en daar den flits van
een wit vaantje. Zoo trokken zij den heuvel op en verdwenen uit het
gezicht.
Eerst stilliggen en dan het witte vaantje volgen.--Toen ik ze weer zag,
was de noodkreet der moeder niet meer noodig om hen aan die twee

dingen te herinneren die elk hertje moet weten, als het groot wil worden
in het uitgestrekte bosch.

EEN KREET IN HET DONKER.
Nu komt de rest van de geschiedenis der kleine hertekalfjes, die ik aan
de beek onder den bemosten tronk vond--net zooals ik het zag gebeuren.
Ge weet nog wel dat er twee waren; en al leken ze op 't eerste gezicht
als twee droppels water op elkander, ik ontdekte gauw dat hertekalfjes
net
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.